In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorg- en vervoersregeling voor de minderjarigen is vastgesteld. De vader verzocht om wijziging van deze regeling, terwijl de moeder en de gecertificeerde instelling (GI) zich verzetten tegen de wijziging. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarigen bij de moeder verblijven in de zomervakantie, maar de vader betoogde dat deze regeling niet in het belang van de kinderen was. Hij voerde aan dat de kinderen bij de moeder niet goed werden verzorgd en dat de zorgregeling te belastend was voor hen. De GI steunde de vader in zijn verzoek om wijziging van de zorgregeling, maar de moeder verzocht om handhaving van de bestaande regeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2018 zijn de betrokken partijen gehoord. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft de argumenten van beide partijen gewogen. Het hof oordeelde dat de wijziging van de zorgregeling noodzakelijk was in het belang van de minderjarigen. Het hof heeft besloten dat de minderjarigen gedurende de zomervakantie de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader verblijven. Ook is de vervoersregeling gewijzigd, zodat de minderjarigen bij elk wisselmoment worden opgehaald door de ouder naar wie ze gaan. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe zorgregeling is vastgesteld, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop staan.