ECLI:NL:GHSHE:2018:5350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
20-002160-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in scheepvaartzaak wegens gebrek aan schuld in de zin van artikel 169 Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, als stuurman van het motorschip LRG GAS 86, was eerder vrijgesproken van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht, na een aanvaring met het motorjacht Carnat op 12 augustus 2013, waarbij twee personen om het leven kwamen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld, met de vordering om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een taakstraf. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep herhaald en de vordering van de advocaat-generaal beoordeeld. Het hof concludeerde dat de verdachte niet voldoende schuld kon worden aangerekend voor de aanvaring, omdat hij niet had kunnen zien dat het motorjacht zich in de nabijheid bevond. Deskundigen bevestigden dat de melding van de Carnat aan de verkeerspost Wemeldinge op het moment van de aanvaring niet relevant was voor de roerganger van de tanker, gezien de afstand. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende uitkijk had gehouden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die extra maatregelen vereisten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002160-15
Uitspraak : 24 december 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer
02-688140-14 tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis, waarbij verdachte van het aan hem ten laste gelegde is vrijgesproken, hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te Wemeldinge en/of Hansweert en/of Kapelle, in elk geval in Nederland, als stuurman/roerganger, althans als lid van de bemanning die (tijdelijk) zelfstandig de koers en de snelheid van een binnenvaartschip, te weten het motorschip LRG GAS 86 (gastanker) kon bepalen en/of bepaalde, met dat schip heeft gevaren in zuidelijke richting op de Oosterschelde en het Kanaal door Zuid-Beveland, tot kort voor de noordzijde van de in genoemd kanaal aanwezige Postbrug, en tijdens dit varen hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of hoogst, althans aanmerkelijk, onoplettend is geweest als gevolg waarvan enige tijd later een ander vaartuig, te weten het motorjacht "Carnat" is gezonken en/of verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar is geraakt en/of is beschadigd en een tweetal personen, althans één of meer personen, te weten mevrouw [slachtoffer 1] en/of de heer [slachtoffer 2] , is/zijn verdronken althans is/zijn overleden waarbij hij, verdachte,
- varende op de Oosterschelde in de (zuidelijke) richting van het Kanaal door Zuid- Beveland niet heeft opgemerkt (dat) ver voor hem een motorjacht (naar later bleek Carnat genaamd) (in) het Kanaal door Zuid-Beveland (in)voer en/of
- ook niet heeft voldaan aan de ter plaatse geldende verplichting (als bedoeld in art. 4.05 van het Binnenvaartpolitiereglement) om het marifoonverkeer (op kanaal 68) uit te luisteren en/of
- geen dan wel onvoldoende acht heeft geslagen op de door het motorjacht Carnat bij de verkeerspost Wemeldinge gedane melding dat deze (het motorjacht Carnat) doende was het Kanaal door Zuid-Beveland aan de noordzijde in te varen (mede) aan de hand waarvan het voor hem, verdachte, (ook) duidelijk moet zijn geweest dat voor het door hem bestuurde motorschip nog een ander vaartuig voer en/of
- varende op het Kanaal door Zuid-Beveland geen/onvoldoende uitkijk heeft gehouden als gevolg waarvan hij het voor hem varende motorjacht Carnat niet heeft opgemerkt en/of
- varende op het Kanaal door Zuid-Beveland in zuidelijke richting kort voor de noordzijde van de in dat kanaal aanwezige Postbrug, het roer, althans de besturing van het motorschip LRG GAS 86 heeft overgedragen aan (schipper) [naam] en/of
- ( vervolgens) die [naam] niet dan wel onvoldoende heeft geïnformeerd over en/of gewezen op het voor het motorschip LRG GAS 86 varende vaartuig, dat naar later bleek te zijn het motorjacht genaamd Carnat en/of
- mede als gevolg waarvan het motorschip LRG GAS 86 (later) tegen het motorjacht Carnat is gebotst en/of is aangevaren en/of
- ( vervolgens) het motorjacht heeft overvaren, althans met de boeg van het motorschip het motorjacht Carnat onder water heeft gedrukt/geduwd als gevolg waarvan het motorjacht vol water is gelopen en/of
- ( vervolgens) is gezonken,
en het aldus (mede) aan zijn, verdachte’s, schuld is te wijten dat die aanvaring heeft plaatsgevonden en/of daardoor 2 personen zijn overleden, althans levensgevaar voor een ander is ontstaan.
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 te Wemeldinge en/of Hansweert en/of Kapelle, in elk geval in Nederland, als stuurman/roerganger, althans als lid van de bemanning die (tijdelijk) zelfstandig de koers en snelheid van een binnenvaartschip, te weten het motorschip LRG GAS 86 (gastanker) kon bepalen en/of bepaalde, met dat schip heeft gevaren in zuidelijke richting op de Oosterschelde en het Kanaal door Zuid-Beveland tot kort voor de noordzijde van de in genoemd kanaal aanwezige Postbrug, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond waren geboden teneinde (met name) te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht waarbij hij, verdachte,
- varende op de Oosterschelde in de (zuidelijke) richting van het Kanaal door Zuid-Beveland niet heeft opgemerkt dat (ver) voor hem een motorjacht (naar later bleek Carnat genaamd) (in) het Kanaal door Zuid-Beveland (in)voer en/of
- ook niet heeft voldaan aan de ter plaatse geldende verplichting (als bedoeld in art. 4.05 van het Binnenvaartpolitiereglement) om het marifoonverkeer (op kanaal 68) uit te luisteren en/of
- geen acht heeft geslagen op de door het motorjacht Carnat bij de verkeerspost Wemeldinge gedane melding dat deze (het motorjacht Carnat) doende was het Kanaal door Zuid- Beveland aan de noordzijde in te varen (mede) aan de hand waarvan het voor hem, verdachte, (ook) duidelijk moet zijn geweest dat voor het door hem bestuurde motorschip nog een ander vaartuig voer en/of
- varende op het Kanaal door Zuid-Beveland geen/onvoldoende uitkijk heeft gehouden als gevolg waarvan hij het voor hem varende motorjacht Carnat niet heeft opgemerkt en/of
- varende op het Kanaal door Zuid-Beveland in zuidelijke richting kort voor de noordzijde van de in dat kanaal aanwezige Postbrug, het roer, althans de besturing van het motorschip LRG GAS 86 heeft overgedragen aan (schipper) [naam] en/of
- ( vervolgens) [naam] niet dan wel onvoldoende heeft geïnformeerd over en/of gewezen op het voor het motorschip LRG GAS 86 varende vaartuig, dat naar later bleek te zijn het motorjacht genaamd Carnat en/of
- mede als gevolg waarvan het motorschip LRG GAS 86 tegen het motorjacht Carnat is gebotst en/of is aangevaren en/of
- ( vervolgens) het motorjacht heeft overvaren, althans met de boeg van het motorschip het motorjacht Carnat onder water heeft gedrukt/geduwd als gevolg waarvan het motorjacht vol water is gelopen en/of
- ( vervolgens) is gezonken,
als gevolg waarvan een tweetal personen, althans één of meer personen, te weten mevrouw [slachtoffer 1] en/of de heer [slachtoffer 2] , is/zijn verdronken, althans is/zijn overleden, althans door hem, verdachte, het leven van (een) pers(o)on(en) in gevaar is gebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Integrale vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, roerganger van de tanker LRG Gas 86, door geen acht te slaan op de door het motorjacht Carnat over de marifoon gedane melding aan de Verkeerspost Wemeldinge en door geen goede uitkijk te houden, hoogst onoplettend c.q. hoogst onachtzaam heeft gehandeld, hetgeen betekent dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte kan worden verweten dat hij het motorjacht Carnat niet heeft opgemerkt ten tijde van de melding van de Carnat aan de Verkeerspost Wemeldinge om 10:30:40 uur. Gegeven de feitelijke nautische situatie ter plaatse had het voor verdachte duidelijk moeten zijn dat de melding er op zag dat het motorjacht Carnat aan de noordzijde het Kanaal door Zuid-Beveland invoer en aldus vóór de tanker kwam te varen op het moment dat de tanker het kanaal in zou varen. Varend op het kanaal had verdachte er dus rekening mee moeten houden dat er voor hem een ander schip voer. Het houden van een goede uitkijk was in die situatie geboden. Uit het politieonderzoek, zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen scheepvaartongeval, blijkt voorts dat het motorjacht Carnat op het Kanaal door Zuid-Beveland van 10:46:00 uur tot 10:49:30 uur, zichtbaar moet zijn geweest voor de roerganger van de tanker. Nu verdachte heeft verklaard dat hij het motorjacht niet heeft gezien, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat verdachte geen goede uitkijk heeft gehouden, hetgeen wel van hem, als ervaren roerganger, had mogen worden verwacht, waardoor hij bij de overdracht van het roer aan medeverdachte [naam] , deze niet heeft (kunnen) voorzien van de voor de veiligheid op het water noodzakelijke informatie.
Het hof overweegt als volgt.
Inleiding
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 12 augustus 2013 omstreeks 10:52:40 uur heeft op het Kanaal door Zuid-Beveland verder het kanaal) een aanvaring plaatsgevonden tussen het motorjacht Carnat (verder: de Carnat) en het motorschip LRG Gas 86 (verder: de tanker). De tanker liep in op de Carnat en is kort na het passeren van de Postbrug in aanvaring gekomen met de Carnat. De Carnat is als gevolg hiervan onder de tanker terecht gekomen en is door de tanker overvaren. De opvarenden van de Carnat, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zijn als gevolg van dit ongeval verdronken.
Op voornoemde datum voeren de Carnat en de tanker over de Oosterschelde in de richting van het Kanaal door Zuid-Beveland. Omstreeks 10:30:40 uur meldde een opvarende van de Carnat over de marifoon bij de verkeerspost Wemeldinge: “Hier met de Carnat. Ik kom nu net het kanaal binnenvaren”. De tanker was op dat moment op het radarsysteem zichtbaar op een afstand van ongeveer drie kilometer achter de Carnat. Verdachte was op dat moment de roerganger van de tanker.
De tanker is omstreeks 10:42 uur het kanaal ingevaren. Verdachte stond aan het roer. Medeverdachte [naam] , schipper van de tanker, bevond zich ook in de stuurhut.
De Carnat voer toen reeds op de hoogte van een inham in het kanaal aan stuurboorwal en was door een flauwe bocht in het kanaal mogelijk niet zichtbaar voor de roerganger van de tanker (dossierpagina 96). De tanker was inlopend op de Carnat.
Omstreeks 10:46 uur passeerde de Carnat de meerpalen, die aan de oostelijke zijde van het kanaal en noordelijk van de Postbrug staan. Beide vaartuigen voeren op dat moment tegen de middenas van het kanaal (dossierpagina 97).
Omstreeks 10:48 uur naderde de Carnat de Postbrug over het kanaal. Ruim anderhalve minuut later passeerde ook de tanker de meerpalen. De Carnat was toen net onder de Postbrug door gevaren. Kort voor de Postbrug heeft verdachte het roer overgedragen aan de medeverdachte [naam] , de schipper van de tanker.
Het voorschip van de tanker voer omstreeks 10:50:40 uur onder de Postbrug. Omstreeks 10:52:40 uur is de Carnat overvaren door de tanker.
Beoordeling van de ten laste gelegde feitelijke gedragingen
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag óf en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht is van belang of verdachte in strafrechtelijke zin een verwijt gemaakt kan worden als ten laste is gelegd, namelijk dat hij hoogst, althans aanmerkelijk, onachtzaam en/of hoogst, althans aanmerkelijk, onoplettend is geweest waardoor de aan- en overvaring is ontstaan en als gevolg waarvan de opvarenden van de Carnat zijn komen te overlijden.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat het hierbij gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Bij beantwoording van bovengenoemde vraag spelen de volgende vragen een belangrijke rol:
a. was de melding van de Carnat om 10:30:40 uur over de marifoon en gericht aan de Verkeerspost Wemeldinge voor de gastanker relevant?
b. was de Carnat voor verdachte [naam] zichtbaar?
Met betrekking tot de feitelijke gedragingen onder de eerste drie gedachtestreepjes:
-
varende op de Oosterschelde niet opmerken dat het motorjacht het Kanaal door Zuid-Beveland invoer (eerste gedachtestreepje)
  • niet voldoen aan de verplichting het marifoonverkeer uit te luisteren (tweede gedachtestreepje)
  • geen/onvoldoende acht geslagen op de melding van de Carnat dat deze het Kanaal door Zuid-Beveland invoer (derde gedachtestreepje).
Een roerganger van een schip, zoals de gastanker, moet conform de geldende regelgeving de marifoon op de aangewezen kanalen uitluisteren. Onder uitluisteren wordt ingevolge artikel 1.01 onder D12 van het Binnenvaartpolitiereglement verstaan het via de marifoon luisteren naar gevoerde gesprekken, het beantwoorden van oproepen en voor zover nodig het deelnemen aan de communicatie tussen de verkeersdeelnemers en de verkeersposten, dan wel tussen de verkeersdeelnemers onderling.
Verdachte heeft verklaard dat hij het marifoonverkeer op kanaal 68 heeft uitgeluisterd, maar dat hij zich de melding van de opvarende van de Carnat aan de Verkeerspost Wemeldinge - dat de Carnat het kanaal in ging varen - niet kan herinneren en dat deze melding voor hem ook niet van belang was omdat de tanker op dat moment nog ver van het Kanaal door Zuid-Beveland was verwijderd.
In het proces-verbaal bevindingen scheepvaartongeval (dossierpagina 78) wordt gerelateerd dat de tanker, op het moment dat het motorjacht zich over de marifoon bij de verkeerspost meldde, omstreeks 10:30:40 uur, op drie kilometer achter het motorjacht op de Oosterschelde voer. Op grond van dit proces-verbaal stelt het hof voorts vast dat tussen het moment waarop de Carnat deze melding doet en het moment dat de tanker de verkeerspost passeert (omstreeks 10.42 uur) ongeveer 12 minuten zijn verstreken.
Aan een drietal deskundigen is de vraag voorgelegd of de voormelde melding van de Carnat aan de verkeerspost Wemeldinge, voor de roerganger van de tanker relevant was.
De door de raadsheer-commissaris benoemde nautisch deskundige [deskundige 1] heeft deze vraag negatief beantwoord. Zij acht de melding van de Carnat niet relevant omdat het gebruikelijke aandachtsveld van een roerganger, waarbinnen deze de binnenkomende marifoonberichten opslaat en verwerkt, zich tot circa 1200 meter vooruit beperkt en de tanker op het moment van de melding nog drie kilometer verwijderd was van het motorjacht. [1] In dat verband heeft zij in haar deskundigenbericht opgemerkt:
“Het zou eerder verbazing wekken wanneer de roerganger op deze afstand aandacht geschonken zou hebben aan de betreffende melding van de Carnat. De afstand naar het kanaal was daar simpelweg nog te groot voor.”
Op initiatief van de advocaat-generaal heeft de heer [deskundige 2] , eveneens deskundig op het terrein van de binnenvaart, op 13 juni 2018 een rapport uitgebracht met betrekking tot een aantal door de advocaat-generaal voorgelegde vragen. [deskundige 2] heeft daarin vermeld dat de melding van de Carnat aan de verkeerspost Wemeldinge op dat moment niet van belang was voor de roerganger van de tanker. [2]
De heer [naam] , ten tijde van de onderhavige aanvaring werkzaam als verkeersleider op de Verkeerspost Wemeldinge, heeft in zijn verhoor bij de politie [3] verklaard dat de onderlinge afstand tussen de tanker en de Carnat van drie kilometer dermate groot is dat de melding van de Carnat voor de tanker niet relevant was. Tevens heeft hij verklaard dat doorgaans meldingen van vaart worden gedaan die onderling 1000 tot 1500 meter buiten de monding van het kanaal varen.
Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren deze melding te hebben gehoord.
Het hof ziet - anders dan de advocaat-generaal - geen aanleiding om de conclusies van de deskundigen naast zich neer te leggen.
Indien verdachte de mededeling van de Carnat wel heeft gehoord, heeft hij daar naar het oordeel van het hof, gelet op vorenstaande, niet uit hoeven afleiden dat voor de door hem bestuurde tanker in het kanaal nog een ander vaartuig voer. Evenmin heeft hij naar aanleiding van deze summiere melding nadere informatie hoeven opvragen omdat de tanker op het moment van de melding nog ver verwijderd was van het kanaal.
Het hof is daarom van oordeel dat verdachte het marifoonverkeer voldoende heeft uitgeluisterd en in de melding van de Carnat geen aanleiding heeft hoeven zien om nadere informatie in te winnen bij de verkeerspost. De onderdelen van de tenlastelegging vermeld onder de gedachtestreepjes 2 en 3 kunnen dan ook niet worden bewezen.
Wat betreft het onderdeel van de tenlastelegging onder gedachtestreepje 1 overweegt het hof als volgt:
Verdachte heeft verklaard dat hij varende op de Oosterschelde in de richting van het Kanaal van Zuid-Beveland niet heeft opgemerkt dat voor hem een motorjacht het kanaal invoer. In die zin kan de onder dit gedachtestreepje vermelde feitelijke gedraging wel bewezen worden verklaard. Echter gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het voor een roerganger relevante aandachtsgebied is het geenszins vreemd laat staan verdachte strafrechtelijk te verwijten dat hij de Carnat niet heeft opgemerkt op het moment dat deze het kanaal invoer.
De Carnat betrof een relatief klein jacht dat zich bij het invaren van het kanaal op een grote afstand (van drie kilometer) van de tanker bevond. Bovendien is op de radarbeelden te zien dat tussen de tanker en de Carnat meerdere vaartuigen voeren.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve weliswaar wettig en overtuigend bewezen worden, maar levert op zichzelf geen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht op.
-
geen/onvoldoende uitzicht gehouden als gevolg waarvan hij het voor hem varende motorjacht Carnat niet heeft opgemerkt ( vierde gedachtestreepje)
In het proces-verbaal bevindingen scheepvaartongeval (dossierpagina 89 e.v. ) is op basis van onder meer de radarbeelden een reconstructieschets gemaakt van de positie van de beide vaartuigen gedurende de vaart door het kanaal. Verbalisant [naam] heeft daarbij geconcludeerd dat de Carnat, op het moment dat de tanker het kanaal invaart en de verkeerspost passeert (omstreeks 10:42 uur), 1500 meter voor de gastanker vaart. Op dat moment is het mogelijk dat de Carnat door de aldaar aanwezige oever voor het zicht van de roerganger van de tanker wegvalt, vanwege een flauwe bocht in het kanaal.
Voorts concludeert verbalisant [naam] dat de Carnat in ieder geval van 10:46 uur tot 10:49:30 uur (3,5 minuten) zichtbaar moet zijn geweest voor de roerganger van de tanker. Daarbij is uitgegaan van een dode hoek van de tanker op 104 tot 307 meter voor het voorschip. Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant [naam] verklaard dat hij onvoldoende informatie had omtrent de ballast van de gastanker, dat hij de dode hoek heeft berekend op basis van een aantal variabelen (wel of geen ballast en de hoogte van de stuurhut), en dat de eindwaarden van de berekening van de dode hoek indicatief zijn. De berekening biedt voorts geen inzicht in de zogeheten dynamische hoek. Ten aanzien van de radarbeelden heeft [verbalisant] verklaard dat het moeilijk is om op grond van de radarbeelden exact te bepalen wat de precieze afstanden tussen de vaartuigen zijn.
Deskundige [deskundige 1] heeft ten behoeve van het opstellen van haar rapport de radarbeelden bekeken en is tot de conclusie gekomen dat de Carnat geruime tijd na het invaren van het kanaal voor de tanker niet of slecht zichtbaar zal zijn geweest vanwege de bocht in het kanaal. Daarna voer de Carnat (nagenoeg) recht voor de tanker tegen de middenas van de vaarweg. In het geval dat er sprake was van zonreflectie op de roestvrijstalen leidingen op de gastanker is het volgens deze deskundige zeer wel mogelijk dat de Carnat nog voordat zij in de dode hoek verdween niet of nauwelijks zichtbaar was. [4] Bij de raadsheer-commissaris heeft [deskundige 1] verklaard dat zij op de radarbeelden wel heeft kunnen waarnemen dat [het motorjacht] zich voor de gastanker heeft bevonden, maar niet of die gedurende enige tijd voor de roerganger zichtbaar moet zijn geweest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deze deskundige verklaard dat de nauwkeurigheid van de radarbeelden in de onderhavige zaak te beperkt is om vast te kunnen stellen wat de exacte (onderlinge) positie van de beide vaartuigen gedurende de vaart op het kanaal was.
Ook de deskundige [deskundige 2] heeft zich uitgelaten over de al dan niet aanwezigheid van een dode hoek en de vraag of verdachte voldoende uitzicht heeft gehouden. Nu deze deskundige voorafgaande aan de beantwoording van de ter zake gestelde vragen niet de beschikking heeft gehad over de radarbeelden maar slechts de printscreens heeft kunnen beoordelen zal het hof diens conclusies met betrekking tot deze onderwerpen naast zich neerleggen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat er tussen 10:46 uur en 10:49:30 uur sprake was van een dode hoek voor de tanker waarbinnen zich de Carnat bevond en waardoor de Carnat niet zichtbaar was voor de roerganger van de tanker. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de berekening van de dode hoek met behoedzaamheid moet worden beschouwd. Het voorgaande betekent ook dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de dode hoek van de tanker zodanig groot was dat extra maatregelen van verdachte, zoals een uitkijk met portofoon op het voorschip, vereist waren. Ook overigens heeft het hof geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die het nemen van extra maatregelen noodzakelijk maakten.
Het hof heeft derhalve niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen dat verdachte geen dan wel onvoldoende uitzicht heeft gehouden. Het onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
-
roeroverdracht aan de schipper kort voor de Postbrug (vijfde gedachtestreepje)
Verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de Postbrug het roer heeft overgedragen aan de schipper van de tanker, medeverdachte [naam] . Dit wordt bevestigd door de schipper. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden, maar levert op zichzelf geen schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht op.
-
de opvolgend schipper niet/onvoldoende geïnformeerd over/gewezen op het motorjacht (zesde gedachtestreepje)
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte de Carnat op enig moment heeft gezien en ook niet is komen vast te staan dat hij geen goede uitkijk heeft gehouden, kan naar het oordeel van het hof niet worden bewezen verklaard dat verdachte de opvolgend roerganger, schipper [naam] , onvoldoende heeft geïnformeerd over dan wel gewezen op een voor de gastanker varende vaartuig.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat aan de zijde van verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Subsidiair ten laste gelegde
Gelet op voorgaande overwegingen is het hof van oordeel dat ook het subsidiair ten laste gelegde, dat dezelfde feitelijke grondslag heeft als het primair ten laste gelegde feit, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het hof zal verdachte ook hiervan vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 24 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Deskundigenbericht van [deskundige 1] d.d. 15 augustus 2017, in antwoord op vraag 21, pagina 6, en het proces-verbaal van verhoor [deskundige 1] van de raadsheer-commissaris d.d. 11 januari 2018, pagina 4.
2.Rapportage [deskundige 2] d.d. 13 juni 2018, in antwoord op vraag 4, pagina 3.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , proces-verbaalnummer PL2600-2018039470-2, d.d. 13 juni 2018/
4.Zie noot 1.