ECLI:NL:GHSHE:2018:5344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
20-002491-15 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel n.a.v. ripdeal Sint Maartensdijk

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel naar aanleiding van een ripdeal in Sint Maartensdijk in 2011. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 9.450,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten en had hem verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen. De verdediging heeft echter verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering, of in ieder geval het te ontnemen bedrag te matigen tot € 250,00, omdat de rol van de veroordeelde als chauffeur als onbeduidend werd beschouwd.

Het hof heeft het beroep van de verdediging verworpen en zich verenigd met het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met medeveroordeelden, zich heeft gedragen als heer en meester over de gestolen Renault Espace en de hennepplanten. Het hof heeft de economische waarde van de auto geschat op € 5.900,00, en heeft geen rekening gehouden met de huurkosten van de loods, omdat deze niet uitsluitend voor de hennepplanten was gehuurd. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, maar dat deze voldoende was gecompenseerd door een eerdere strafvermindering in een andere zaak.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002491-15 (OWV)
Uitspraak : 21 december 2018
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 juli 2015 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-889028-11 tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [verblijfadres verdachte] ,
met als BRP-adres: [BRP-adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.450,00 en is aan veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat vastgestelde bedrag.
Van de zijde van veroordeelde is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft het hof primair verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering bij gebreke van enige feitelijke grondslag. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat te matigen tot een bedrag van € 250,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met aanvulling van de bewijsmiddelen en de motivering.
Bewijsmiddelen
Veroordeelde is bij arrest van dit hof van 21 december 2018, parketnummer 20-002492-15, tot straf veroordeeld ter zake van onder andere het op 5 juni 2011 medeplegen van diefstal met geweld van (onder meer) hennepplanten en een personenauto (feit 1).
Het hof ontleent aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – welke omwille van de leesbaarheid zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage – het oordeel dat veroordeelde door middel van het begaan van het bewezen verklaarde voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Aanvullende motivering
In aanvulling op de in het beroepen vonnis vervatte motivering, welke het hof bevestigt, overweegt het hof nog het volgende.
In hoger beroep is door de verdediging nog aangevoerd dat de rol van veroordeelde als chauffeur zo onbeduidend is geweest dat een pondspondsgewijze verdeling van de gestelde opbrengsten geen recht doet aan deze marginale positie. Veroordeelde heeft zelf verklaard dat hij € 250,00 heeft ontvangen voor het gebruik van zijn eigen auto en de ontneming zou derhalve tot dat bedrag beperkt moeten worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Veroordeelde en de vier medeveroordeelden zijn – ook in hoger beroep – veroordeeld ter zake van het medeplegen van diefstal met geweld van hennepplanten en een Renault Espace met het kenteken [kenteken Renault Espace] . Met deze auto zijn de gestolen hennepplanten naar een loods vervoerd, alwaar de planten vervolgens zijn geknipt.
Het hof is van oordeel dat de vijf veroordeelden zich vanaf het moment van toe-eigening hebben gedragen als heer en meester over de Renault Espace en dat zij daardoor wederrechtelijk voordeel hebben genoten. Op grond van het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk geworden op welke wijze de veroordeelden de auto – na het gebruik daarvan op 5 juni 2011 – te gelde hadden willen maken. Naast de verkoop van de auto in het particuliere circuit, valt ook te denken aan bijvoorbeeld de verkoop van de auto in het buitenland of de verkoop van losse onderdelen. Bij gebrek aan een verklaring van (één van de) veroordeelde(n) hieromtrent, zal het hof de economische waarde van de auto schatten. Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank geschatte waarde van € 5.900,00, welk bedrag is gebaseerd op de koerslijst van de ANWB. Het hof overweegt daarbij nog dat de omstandigheid dat de auto enkele dagen later uitgebrand is aangetroffen, niets afdoet aan de economische waarde van de auto op het moment dat de veroordeelden daarover de beschikking kregen. Evenmin is dat reden tot aftrek van kosten.
Voor zover is bepleit dat ook de huur van de loods kosten met zich heeft gebracht die voor de vaststelling van het te ontnemen voordeel relevant zijn, overweegt het hof dat huisvestingskosten alleen in mindering worden gebracht indien deze kosten niet ook reeds voor andere al dan niet legale doeleinden werden gemaakt. Nu niet is gebleken dat de loods louter is gehuurd ten behoeve van het knippen van hennep op 5 juni 2011 en nu uit het dossier bovendien blijkt dat de loods al langer door veroordeelde in gebruik was, zal het hof met deze huisvestingskosten bij de berekening van het te ontnemen bedrag geen rekening houden.
Evenmin ziet het hof aanleiding om tot een andere beslissing te komen in de omstandigheid dat niet zeker is of de op 5 juni 2011 bewerkte hennep nat of droog was. Immers is de door de rechtbank geformuleerde berekening conform het BOOM-rapport uit 2010 gebaseerd op het uitgangspunt dat iedere hennepplant gemiddeld 28,2 gram droge hennep opbrengt. Aldus is reeds rekening gehouden met de omstandigheid dat het gewicht van één hennepplant niet gelijk kan worden gesteld met de netto opbrengst daarvan.
Aldus is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat – naast de uitbetaalde vergoeding aan de knippers van € 1.000,00 – onderbouwd noch aannemelijk is geworden dat veroordeelde en de medeveroordeelden meer kosten hebben moeten maken om de gestolen hennepplanten te kunnen verkopen.
Anders dan door de verdediging is gesteld, volgt uit het onder 1 bewezen verklaarde feit niet dat veroordeelde slechts een marginale rol als chauffeur heeft gehad, maar juist die van een volwaardige medepleger. Het hof volgt de rechtbank derhalve in de beslissing tot een pondspondsgewijze verdeling van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en bevestigt de door de rechtbank gemaakte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof stelt vast dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Echter, naar het oordeel van het hof wordt de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in dit geval voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling daarvan, nu in de gelijktijdig behandelde strafzaak tegen veroordeelde reeds een aanzienlijke strafvermindering is toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.E.J. Hendricksen en mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffiers,
en op 21 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.