ECLI:NL:GHSHE:2018:534

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
200.222.564_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongegrondverklaring klacht Wet Bopz en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, die haar klacht op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) ongegrond heeft verklaard. De vrouw had verzocht om schadevergoeding van € 100,-- per dag voor de drie maanden van dwangbehandeling, alsook om vergoeding van advocaatkosten en reiskosten. De rechtbank had haar verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat de klacht ongegrond was verklaard.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 januari 2018, waarbij de vrouw en de kliniek niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van een eerdere beschikking van de Hoge Raad, die het cassatieberoep van de vrouw tegen de rechtbankbeschikking had verworpen. Het hof oordeelt dat op basis van de Wet Bopz geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de rechtbank, omdat de klacht ongegrond is verklaard. De wetgeving stelt dat alleen in gevallen waar de klacht gegrond is, er ruimte is voor hoger beroep over schadevergoeding.

Uiteindelijk concludeert het hof dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot hoger beroep, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om in hoger beroep te gaan tegen een ongegrondverklaring van de klacht. De beslissing van het hof is op 8 februari 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 februari 2018
Zaaknummer: 200.222.564/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/231582/ BZ RK 17/205
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
Vincent van Gogh voor Geestelijke Gezondheid,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de kliniek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 mei 2017, bekend onder voormeld zaaknummer. Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank de klacht
ex. art. 41a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna te noemen: Wet Bopz) van de vrouw ongegrond verklaard en – naar het hof begrijpt – het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding aan de vrouw ten laste van de kliniek
ex. art. 41b lid 1 Wet Bopz afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2017, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de kliniek haar een schadevergoeding toekent van € 100,-- voor iedere dag van de drie maanden van dwangbehandeling, alsmede een bedrag aan advocaatkosten en een bedrag van € 76,76 aan reiskosten van de vrouw en haar advocaat.
2.2.
Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de kliniek geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling (die uitsluitend zag op de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep van de vrouw) heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Bij die gelegenheid is mr. H.C. Ingelse namens de vrouw gehoord. De vrouw en de kliniek zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.4.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de beschikking van de Hoge Raad van 17 november 2017, zoals die door de advocaat van de vrouw ter zitting in hoger beroep is overgelegd. Bij deze beschikking heeft de Hoge Raad het door de vrouw ingestelde beroep in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank van 23 mei 2017 verworpen op grond van art. 81 lid 1 RO.
3. De beoordeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep
3.1.
In gevolge art. 41a lid 5 jo. lid 1 Wet Bopz kan een patiënt-klager een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van een beslissing over de klacht, indien de beslissing van de commissie niet inhoudt dat de klacht gegrond is. Tegen de beslissing van de rechter staat, op grond van art. 41a lid 9 Wet Bopz, geen hoger beroep open.
3.2.
Art. 41b lid 1 Wet Bopz bepaalt (onder meer) dat de patiënt-klager bij het verzoekschrift ex art. 41a lid 1 onderscheidenlijk lid 5 Wet Bopz de rechtbank kan verzoeken hem een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de rechtspersoon die het betrokken psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt op de grond dat de beslissing waartegen de klacht is gericht onrechtmatig is. Blijkens artikel 41b lid 2 wet BOPZ is op een dergelijk verzoek artikel 41a lid 9 Wet BOPZ niet van toepassing.
3.3.
De memorie van toelichting op art. 41b Wet Bopz (TK 2002-2003, 28 999, nr. 3, blz. 11) vermeldt (voor zover thans van belang):
"In de huidige klachtregeling ontbreekt de mogelijkheid voor de rechter om, indien de rechter de klacht gegrond verklaart en de bestreden beslissing vernietigt, de klager schadevergoeding toe te kennen die hij ten gevolge van de vernietigde beslissing heeft geleden of lijdt. Daarvoor is een wettelijke grondslag vereist. Omdat er in voorkomende gevallen aanleiding kan zijn om naast de vernietiging van een besluit een schadevergoeding toe te kennen, voorziet het voorgestelde artikel 41b, eerste lid, in een zodanige grondslag. Artikel 41b, eerste lid, strekt ertoe dat de rechter de patiënt in het kader van de verzoekschriftenprocedure ook schadevergoeding kan toekennen ten laste van de rechtspersoon die het betrokken psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt. (…)
Het spreekt vanzelf dat wanneer de klacht door de rechter ongegrond wordt verklaard, van schadevergoeding geen sprake kan zijn. (...)
Uit artikel 41b, tweede lid, volgt dat tegen de beslissing van de rechter over schadevergoeding zowel hoger beroep als cassatie kan worden ingesteld."
3.4.
Het hof leidt uit het systeem van de wet en de memorie van toelichting af dat het de bedoeling van de wetgever is dat eerst een oordeel wordt gegeven over de vraag of de beslissing waartegen de klacht zich richt, onrechtmatig is en dat de wetgever alléén hoger beroep heeft willen openstellen tegen een beslissing omtrent schadevergoeding indien de beslissing waartegen de klacht gericht is onrechtmatig is geoordeeld door de rechter. Dit maakt, naar het oordeel van het hof, dat tegen de beschikking waarbij de rechter de klacht ongegrond verklaart en mitsdien het verzoek om een schadevergoeding afwijst, geen hoger beroep bij het hof open staat, maar uitsluitend beroep in cassatie. Gelet op de beschikking van de Hoge Raad van 7 november 2017 staat thans definitief vast dat de klacht ongegrond is. Dit leidt er toe dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Aan een inhoudelijke beoordeling wordt derhalve niet toegekomen.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, C.N.M. Antens en L.Th.L.G. Pellis, is bij afwezigheid van de voorzitter mr. Ackermans - Wijn ondertekend door mr. Antens en is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.