ECLI:NL:GHSHE:2018:5317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.233.636_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2017 aangevochten, waarin zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie was afgewezen. De man had in het echtscheidingsconvenant een bijdrage van € 111,50 per kind per maand afgesproken, maar verzocht nu om deze bijdrage per 1 augustus 2016 op nihil te stellen, onderbouwd met zijn financiële situatie en de kosten die hij maakt voor de zorgregeling. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking bevestigd en verzocht om de man in de proceskosten te veroordelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2018 was de man niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft geconcludeerd dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft voor de kinderalimentatie. Het hof heeft de grieven van de man met betrekking tot zijn draagkracht afgewezen en geoordeeld dat de man nodeloos kosten heeft veroorzaakt aan de zijde van de vrouw. De man is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 2.466,-, te betalen aan de vrouw.

De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.233.636/01
zaaknummer rechtbank : C/01/320654 / FA RK 17-2175
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
voormalig advocaat mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.J.E. Verschuren te Kerkrade.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 15 februari 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 16 november 2017.
2.2.
De vrouw heeft op 25 april 2018 een verweerschrift ingediend. De vrouw heeft op 11 oktober 2018 een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de op 2 maart 2018 ingekomen stukken uit de eerste aanleg;
- het V-formulier van 23 augustus 2018 waarmee mr. Hendriks zich als advocaat van de man heeft onttrokken;
- het V-formulier van 9 oktober 2018 van de advocaat van de vrouw met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2018 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 3 december 2007 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.4.
Partijen zijn, voor zover hier van belang, in het door hen op 17 augustus 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) overeengekomen van € 111,50 per kind per maand. De kinderalimentatie is daarna ook vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen.
4.2.
De grieven van de man zien op de door de rechtbank vastgestelde datum van een mogelijke wijziging van de kinderalimentatie en op de draagkracht van de man.
4.3.
De man verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door de man te betalen kinderalimentatie per 1 augustus 2016, althans op een nader te bepalen datum, op nihil wordt gesteld, althans op een lager bedrag wordt vastgesteld. Ook verzoekt de man te bepalen dat de vrouw zal worden gehouden om de teveel door de man aan haar betaalde kinderalimentatie aan de man te restitueren, verhoogd met de wettelijke rente.
Tevens verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4.4.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bevestigen en de door de man verzochte nihil stelling van de kinderalimentatie af te wijzen, met veroordeling van de man in de door de vrouw daadwerkelijk gemaakte kosten van beide procedures dan wel de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Om proceseconomische zal het hof eerst de grieven met betrekking tot de draagkracht van de man bespreken. De man heeft gesteld dat hij niet beschikt over draagkracht voor kinderalimentatie. De man ontving een WW-uitkering van € 820,- per maand. Vanaf oktober 2017 geniet de man weer inkomsten uit loondienst. Hij heeft geen overige inkomsten of vermogen. Sinds de verhuizing van de vrouw met de kinderen kost de uitvoering van de zorgregeling de man € 60,- tot € 100,- per keer. Verder voldoet de man € 300,- per maand huur aan zijn moeder en betaalt hij een premie van € 110,67 per maand voor zijn zorgverzekering. De vrouw heeft de deurwaarder ingeschakeld om de achterstallige alimentatie te incasseren en er is beslag gelegd.
5.2.
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te voldoen niet althans onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd. De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie gedurende de periode waarop zijn verzoek ziet. Ten aanzien van zijn nieuwe baan, die hij sinds oktober 2017 heeft, heeft de man in het geheel geen relevante financiële informatie verschaft. Evenmin is de man verschenen op zitting om zijn verzoek nader toe te lichten.
5.3.
Gelet op het voorgaande slagen de grieven van de man ten aanzien van zijn draagkracht niet. Hieruit volgt dat de overige grieven geen bespreking meer behoeven.
5.4.
Het hof ziet in dit concrete geval in de onder 5.2. genoemde omstandigheden aanleiding om de man in de kosten van de procedure in hoger beroep te veroordelen, zoals de vrouw uitdrukkelijk heeft verzocht. Met de onderhavige procedure en zijn (proces)houding hierin heeft de man nodeloos kosten veroorzaakt aan de zijde van de vrouw.
5.5.
Voor wat betreft de hoogte van de proceskosten wordt het volgende overwogen. Voor zover de vrouw heeft beoogd een proceskostenveroordeling in eerste aanleg te verzoeken wordt hieraan voorbij gegaan. Immers, in de bestreden beslissing is geen beslissing ten aanzien van de proceskosten genomen. Mitsdien ligt een dergelijke beslissing in hoger beroep niet voor. De hoogte van de verzochte proceskosten in hoger beroep heeft de vrouw niet nader geconcretiseerd. Zij heeft volstaan met een verwijzing naar een aantal declaraties/declaratieoverzichten van haar advocaat uit de jaren 2017 en 2018. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij de forfaitaire proceskosten conform het liquidatietarief en naar redelijkheid de man veroordelen om aan de vrouw € 2.148,-- te voldoen (2 punten op basis van het liquidatietarief II), te vermeerderen met het griffierecht ad € 318,--.
5.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en voor het overige beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep, te betalen aan de vrouw en tot heden begroot op € 2.466,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen bijgestaan door de griffier, en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.