In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vader vervangende toestemming is verleend om hun minderjarige kind in te schrijven op basisschool [basisschool 1] te [plaats 1]. De moeder verzoekt om deze beschikkingen te vernietigen en in plaats daarvan toestemming te verlenen voor inschrijving op basisschool [basisschool 2] te [plaats 2]. De ouders zijn van 7 april 2014 tot 14 juli 2016 met elkaar gehuwd geweest en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind, dat bij de moeder woont. De huidige zorgregeling houdt in dat het kind afwisselend bij beide ouders verblijft.
De mondelinge behandeling vond plaats op 27 november 2018, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder voert aan dat het in het belang van het kind is om naar de school in [plaats 2] te gaan, omdat zij daar de meeste zorg over hem heeft. De vader stelt echter dat hij zijn werktijden heeft kunnen afstemmen op de schooltijden van het kind en dat het goed gaat op de huidige school.
Het hof overweegt dat de huidige zorgregeling het meest gewaarborgd is indien het kind naar de basisschool in [plaats 1] gaat. Het hof bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank, omdat de belangen van de vader en het kind zwaarder wegen dan die van de moeder. De moeder's argumenten over de praktische bezwaren van het wegbrengen en ophalen van het kind zijn begrijpelijk, maar wegen niet op tegen de belangen van de vader en het kind.