ECLI:NL:GHSHE:2018:5311

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.208.108_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders na echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, uitgesproken op 20 december 2018 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De moeder, appellante in principaal appel, verzocht om de bestaande zorgregeling te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen, waarbij de kinderen op bepaalde momenten bij de vader verblijven. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven op specifieke dagen en tijden, maar de moeder uitte zorgen over de opvoedingskwaliteiten van de vader en de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang.

Het hof heeft de zaak behandeld en de mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2018. Beide ouders hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de moeder zich zorgen maakte over de opvoedingscapaciteiten van de vader en de gevolgen voor de kinderen. De vader betwistte deze zorgen en stelde dat hij in staat is om de kinderen een veilige en liefdevolle omgeving te bieden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een advies uitgebracht, waarin werd gesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor de zorgregeling.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen op woensdag bij de vader verblijven en in de weekenden om de veertien dagen, in het belang van de kinderen is. De regeling wordt voorlopig gehandhaafd, met de mogelijkheid tot uitbreiding in de toekomst, afhankelijk van de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft de zaak aangehouden tot 3 juni 2019 om de voortgang van de zorgregeling te monitoren en verdere beslissingen te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 december 2018
Zaaknummer: 200.208.108/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/299739 / FA RK 15-5508
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat ten tijde van het instellen van hoger beroep: mr. L.F. Portier,
huidige advocaat: mr. Z. Sivro,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L.A. van Opstal.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het de zorgregeling betreft) en primair de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen van partijen als volgt vast te stellen:
  • [minderjarige 1] verblijft iedere tweede woensdag van de maand bij de vader van 09.00 uur tot 12.00 uur, en zal voorlopig niet bij hem overnachten;
  • [minderjarige 2] verblijft iedere tweede woensdag van de maand bij de vader van 09.00 uur tot 10.30 uur, tegelijkertijd met haar zus [minderjarige 1] ;
  • waarbij de moeder de kinderen naar [plek] in het winkelcentrum [plaats] brengt en de kinderen daar weer ophaalt. Op zijn beurt haalt en brengt de vader de kinderen van en naar [plek] in het winkelcentrum [plaats] .
Subsidiair verzoekt de moeder het hof een zodanige zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
Tevens heeft de moeder verzocht te bepalen dat:
  • aan de vader Intensieve Opvoedbegeleiding van drie uur per week voor minstens een half jaar wordt opgelegd, zowel in aanwezigheid van de kinderen als zonder;
  • de kinderen bij ziekte, zoals koorts of ziekenhuisopname, thuis uitzieken. Mocht het gebeuren dat de kinderen tijdens de omgang met de vader ziek worden, zal de vader de moeder gelijk informeren en de kinderen meteen naar de omgangsplek [plek] in het winkelcentrum [plaats] brengen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2017, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen.
Tevens heeft de vader bij zijn verweerschrift incidenteel appel ingesteld tegen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Hij heeft vervolgens zijn verzoek gewijzigd bij V-formulier van 9 november 2017 in die zin dat de vader het hof thans verzoekt te bepalen dat de kinderen bij hem verblijven:
  • één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school;
  • in de andere week van maandag uit school tot 18.30 uur, waarbij de moeder de kinderen om 18.30 uur op het adres van de vader ophaalt.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2017, heeft de moeder verzocht alle verzoeken van de vader af te wijzen.
2.4.
Partijen hebben het hof, afzonderlijk van elkaar – de vader op 4 mei 2017 en de moeder op 19 mei 2017 – verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverleningstrajecten waaraan zij deelnemen. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de hulpverlening niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en is stopgezet. Hierna heeft het hof de zaak gepland op zitting.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Sivro;
  • de vader, bijgestaan door mr. A.H.M. Mallant, waarnemend advocaat voor zijn kantoorgenoot mr. Van Opstal;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van 3 mei 2017 met één bijlage van mr. Van Opstal;
  • het V-formulier van 4 mei 2017 met één bijlage van mr. Portier;
  • het V-formulier van 18 mei 2017 met één bijlage van mr. Portier;
  • de brief van 28 september 2017 van mr. Van Opstal;
  • het V-formulier van 9 oktober 2017 met één bijlage van mr. Portier;
  • het V-formulier van 9 november 2017 met bijlagen van mr. Portier;
  • het V-formulier van 31 juli 2018 met één bijlage van mr. Van Opstal;
  • het V-formulier van 10 augustus 2018 waarin mr. Zivro zich stelt als advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 12 november 2018 met bijlagen van mr. Zivro;
  • het V-formulier van 13 november 2018 met één bijlage van mr. Van Opstal.
  • de ter zitting door mr. Zivro en mr. Van Opstal overgelegde pleitnota’s.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 14 juni 2013 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Sinds medio augustus 2015 leven partijen gescheiden van elkaar. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder
.
3.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 oktober 2016 (tevens de bestreden beschikking) de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 23 december 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.1.
Deze procedure betreft de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Beide partijen hebben de rechtbank verzocht om vaststelling hiervan. Voor zover thans relevant, heeft de moeder in eerste aanleg het volgende verzocht:
  • dat [minderjarige 1] iedere woensdag van 15.30 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft en dat de vakantie- en feestdagenregeling ingaat vanaf het moment dat [minderjarige 1] in groep 3 van de basisschool begint, met dien verstande dat de vakantie- en feestdagenregeling pas effectief is als de vader heeft aangetoond dat hij officieel vrij heeft genomen van zijn werk;
  • dat [minderjarige 2] , totdat zij de leeftijd van twee jaar heeft bereikt, elke woensdag van 15.30 uur tot 16.30 uur bij de vader verblijft. Vanaf de leeftijd van twee jaar verzoekt zij een opbouwende regeling te bepalen waarbij [minderjarige 2] na drie maanden samen het haar zus [minderjarige 1] dezelfde zorgregeling volgt, met dien verstande dat er elke maand een half uur bij komt.
De vader heeft zich verweerd en heeft de rechtbank verzocht om vaststelling van de volgende zorgregeling:
  • dat [minderjarige 1] iedere woensdag van 15.30 uur tot 19.00 uur bij hem verblijft alsmede één keer in de veertien dagen van zaterdag 08.00 uur tot zondag 19.00 uur. Vanaf het moment dat [minderjarige 1] naar de kleuterschool gaat, verzoekt hij te bepalen dat [minderjarige 1] iedere woensdag van 12.30 uur (uit school) tot 19.00 uur bij hem verblijft alsmede één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend voor school;
  • dat [minderjarige 2] iedere woensdag van 15.30 uur tot 17.00 uur bij hem verblijft alsmede één keer in de veertien dagen op zondag van 08.00 uur tot 09.30 uur. In het weekend waarin hij geen contact heeft met [minderjarige 1] , verzoekt hij te bepalen dat [minderjarige 2] gedurende anderhalf uur bij hem verblijft, waarbij de tijdstippen in nader overleg worden vastgesteld. Vanaf 1 februari 2017 (het moment dat [minderjarige 2] de leeftijd van anderhalf jaar bereikt) verzoekt hij dat het zorgmoment met [minderjarige 2] elke vier weken met een half uur zal toenemen. Na een opbouwperiode van een half jaar verzoekt hij de zorgregeling uit te breiden met een overnachting in het zorgweekend van de vader, zodat het uiteindelijk de bedoeling is dat voor [minderjarige 2] dezelfde regeling tot stand komt als voor [minderjarige 1] .
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [minderjarige 1] verblijft iedere woensdag van 15.30 uur tot 19.00 uur en één keer in de veertien dagen van zaterdag 08.00 uur tot zondag 16.30 uur bij de vader, waarbij de moeder haar brengt en weer ophaalt;
  • [minderjarige 2] verblijft twee keer per week bij de vader gedurende anderhalf uur, die samenvallen met de omgang van [minderjarige 1] en waarbij de moeder haar brengt en weer ophaalt.
Het hof merkt op dat de rechtbank hiermee volledig het advies van de raad heeft opgevolgd, zoals uitgebracht in het rapport van 18 juli 2016. Uit dit rapport blijkt ook dat de raad dit niet ziet als een definitief advies, maar als een advies dat is afgestemd op de leeftijd van de kinderen: op termijn dient de regeling te worden uitgebreid.
3.4.1.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. De standpunten in hoger beroep, zoals deze blijken uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, luiden als volgt.
3.4.2.
Standpunt van de moeder
De vader beschikt niet over adequate opvoedingskwaliteiten. De moeder heeft geen vertrouwen in hem als opvoeder. Op 6 januari 2017 kreeg de vader een indicatie voor Intensieve Opvoedondersteuning voor drie uur per week voor minstens zes maanden. De vader heeft weliswaar opvoedbegeleiding gekregen, maar niet in de vorm die werd gevraagd. Er is nog geen verbetering op lange termijn tot stand gekomen. De moeder krijgt nog steeds signalen van de kinderen die zij liever niet krijgt. De moeder ziet een verandering in het gedrag van de kinderen als zij terugkomen van de vader. De kinderen hebben nachtmerries, diarree, koorts buikpijn, verdriet etc. Zij geven aan geslagen te worden door de vader en dat zij alleen buiten worden gelaten. De hygiëne laat te wensen over bij de vader. Na een weekend bij de vader in januari 2017 kwam [minderjarige 1] bij haar thuis met een oorontsteking en gescheurd trommelvlies. [minderjarige 1] heeft in november 2018 een brandplek opgelopen op haar arm, omdat zij zelf pannenkoeken mocht bakken bij de vader. Als de kinderen ziek zijn, verwaarloost de vader de kwalen. De moeder voelt geen boosheid of andere negatieve gevoelens ten opzichte van de vader, maar maakt zich zorgen over de veiligheid van de kinderen en haar haarzelf. [minderjarige 1] ondervindt grote last van de overnachting bij de vader.
Op 6 november 2018 heeft de vader boos de kamer verlaten tijdens een beschermtafelgesprek in het bijzijn van Veilig Thuis en de raad. Als de vader dit al doet, vreest de moeder voor zijn gedrag als hij alleen is met de kinderen. Vanwege de agressie van de vader, heeft de moeder zich altijd moeten laten vergezellen door een neutraal persoon bij het halen en brengen van de kinderen. Door alle instanties wordt de neutrale plaats als overdrachtsplaats geadviseerd als de overdracht voor het gevoel van de ouders niet goed gaat en ze het willen verbeteren. Omdat de moeder geen begeleiding meer kon regelen in haar omgeving ten behoeve van haar veiligheid, vindt de overdracht plaats bij de [plek] te [plaats] . De kinderen kennen het daar en voelen zich daar goed.
De moeder wil duidelijkheid over de psychische staat van de vader en zij vindt dat de vader moet werken aan zijn geestelijke gesteldheid. De vader kampt met depressieklachten en hij heeft maar weinig effectieve uren per dag om normaal te functioneren. Dit heeft hij verklaard tijdens een kort geding zitting op 1 maart 2017.
De moeder wil dat de kinderen een goede band hebben met de vader. De moeder is niet tegen een uitbreiding van de zorgregeling, maar zij wil dat die zeer geleidelijk wordt opgebouwd. Zij wil ook dat de onderlinge communicatie verbetert. De moeder kan pas leven met een uitbreiding als zij van de kinderen hoort dat zij het fijn hebben gehad bij hun vader.
De moeder wil de huidige regeling handhaven, dan wel inperken.
3.4.3.
Standpunt van de vader
De moeder brengt steeds dezelfde producties en zogenoemde ‘voorvallen’ in het geding, waardoor de vader nu reeds voor de vijfde maal dezelfde discussie moet voeren, waarover al drie keer door rechtbank is beslist. De moeder herinterpreteert en vult alle signalen die zij van de kinderen krijgt zo in dat ze haar eigen principes bevestigen. Er is echter geen enkele reden voor het wantrouwen dat de moeder al jarenlang tegen de vader heeft als opvoeder: het is niet onveilig bij hem en hij gedraagt zich niet agressief en bedreigend. De moeder grijpt hier terug naar incidenten en confrontaties die tussen de vader en de ouders van de moeder hebben plaatsgevonden in augustus 2015 toen partijen uit elkaar gingen. Het rapport van de raad spreekt boekdelen: er zijn geen signalen van contra-indicaties voor een verdeling van de zorg- en opvoedtaken.
De moeder is met een uitzonderlijke intensiteit, bijna obsessief, met de kinderen bezig. Zij heeft sinds september 2015 een compleet logboek bijgehouden van elke gebeurtenis, hoe klein en onbetekenend ook.
De vader is via [instelling 1] in contact gekomen met ‘Stichting [stichting] ’ waar hij inmiddels meerdere gesprekken heeft gehad met een opvoedkundige. Uit het evaluatieverslag blijkt dat de vader meer alert is op de signalen die de kinderen afgeven.
De vader krijgt nu onvoldoende tijd met de kinderen en hij staat hierdoor voortdurend onder druk. De tijd die hij met de kinderen heeft, wil hij zo warm en zorgzaam als mogelijk doorbrengen. Dit lukt hem wel, maar bezorgt hem stress en verdriet waardoor hij geen onbezorgde ouder kan zijn. De kinderen ontwikkelen zich goed en hebben het naar hun zin bij de vader. De overnachtingen van [minderjarige 1] bij hem gaan goed.
De vader komt alle afspraken na en er is geen enkel beletsel om de zorgregeling niet uit te breiden. Uitbreiding is in het belang van de kinderen. Alle instanties geven immers eensgezind, en inmiddels al drie jaar lang, aan dat er een uitbreiding van de zorgregeling moet komen.
De moeder neemt geen deel aan gesprekken als daarin wordt besproken dat de zorgregeling dient te worden uitgebreid. De moeder heeft geen vertrouwen meer in instanties vanaf het moment dat het door de hulpverlening gegeven advies indruist tegen haar eigen gevoelens.
De moeder is overbezorgd en dwars. De kinderen voelen de spanning bij de moeder.
De vader acht de overdrachtsmomenten belastend voor de kinderen. Een wisselmoment bij de [plek] is niet in het belang van de kinderen. De vader ziet het liever dat beide partijen de kinderen halen en brengen.
3.4.4.
Standpunt van de raad
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad verklaard dat deze ouders met elkaar over de kinderen moeten gaan communiceren. Het zou al heel mooi zijn als de wisselmomenten bij de ouders thuis zouden plaatsvinden en niet bij de [plek] : die plek is niet geschikt voor een overdracht. De raad had in een eerder stadium geadviseerd dat de zorgregeling moet meebewegen in de richting van de kinderen. Dat moment is nu gekomen. De zorgregeling van [minderjarige 2] zou in de pas van [minderjarige 1] moeten lopen.
Het verzoek van de vader dat zijn contactmoment van de woensdag wordt verplaatst naar de maandag, kan de raad ondersteunen. Dat zit mooi in het midden van de weekendregeling die één keer in de veertien dagen plaatsvindt en geeft regelmaat. Als de moeder dit ook kan waarmaken, zou dat prachtig zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Omvang van het geschil
3.5.
De vader had aanvankelijk in incidenteel appel, op 10 maart 2017, verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem. Op 9 november 2018 heeft de vader dit verzoek ingetrokken. Dit betekent dat dit verzoek niet langer wordt gehandhaafd en dat het hof de vader in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
Zorgregeling tussen de vader en de kinderen
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dient te worden vastgesteld.
Uit de inhoud van de stukken blijkt dat partijen sinds maart 2017 in onderling overleg zijn afgeweken van de zorgregeling zoals deze is vastgesteld door de rechtbank. De actuele regeling luidt als volgt:
  • De kinderen verblijven gezamenlijk bij de vader iedere woensdag van 15.30 uur tot 18.15 uur;
  • De kinderen verblijven eenmaal in de veertien dagen bij de vader;
o [minderjarige 1] van zaterdag 08.00 uur tot zondag 16.30 uur;
o [minderjarige 2] van zaterdag 08.00 tot 09.30 uur en zondag van 15.00 uur tot 16.30 uur;
- Alle haal- en brengmomenten zijn bij de [plek] in het winkelcentrum [plaats] : beide ouders komen daar naartoe.
3.6.3.
In de stukken en het verhandelde ter zitting ziet het hof geen aanknopingspunten dat de vader niet in staat zou zijn om de kinderen een adequate verzorging en opvoeding te bieden, dan wel dat de kinderen zich bij de vader onveilig/ongelukkig zouden voelen. Het hof ziet twee betrokken ouders die het beste voor hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit het dossier blijkt dat beide kinderen zich leeftijdsadequaat ontwikkelen en dat er geen sprake is van concrete aanwijzingen die daadwerkelijk reden geven tot zorg en/of wantrouwen omtrent de opvoedingsomgeving van de vader. De zorgen die de moeder heeft en door de vader worden betwist, worden niet waargenomen door derden, waarbij het hof tevens het volgende in aanmerking neemt, zoals is gebleken uit de stukken:
  • De moeder heeft op 7 februari 2017 een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis, omdat [minderjarige 1] door de vader zou zijn geslagen. Uit de brief van
  • In de maanden april, mei en juni 2017 heeft de vader hulp gekregen van
  • Partijen hebben van mei 2017 tot en met 28 september 2017 deelgenomen aan het traject
  • Partijen hebben van oktober 2017 tot medio april 2018 deelgenomen aan traject
  • Uit het verslag van
3.6.4.
De vader heeft sinds het uiteengaan van partijen meerdere vormen van hulpverlening geaccepteerd en gebleken is dat de vader op pedagogisch gebied een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Voor zover de vader zich in het verleden richting de moeder grensoverschrijdend heeft gedragen, constateert het hof dat dit gedurende de relatiebreuk van partijen is geweest. Dit was een emotionele en heftige periode voor beiden. Die tijd is echter voorbij en partijen zouden nu met name de focus moeten leggen op hoe zij gezamenlijk invulling kunnen geven aan hun ouderschap van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een regeling waarbij de kinderen in staat worden gesteld om meer tijd met de vader door te brengen, past daarbij. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de vader de afgelopen jaren veel geduld heeft gehad en is meegegaan met de wensen van de moeder teneinde zijn contacten met de kinderen te waarborgen. Hieruit blijkt dat de vader het belang van de kinderen wel degelijk scherp in het vizier heeft en hiernaar handelt. Al met al ziet het hof in het contact tussen de vader en de kinderen noch in de persoon van de vader contra-indicaties die maken dat dient te worden vastgehouden aan het huidige beperkte contact dat de vader nu met de kinderen heeft. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat er een – voor beide kinderen – gelijkluidende zorgregeling wordt vastgesteld die ook voortvarend dient te worden uitgebouwd. Het hof ziet geen reden, en acht het bovendien onwenselijk, om voor [minderjarige 2] en andere regeling te handhaven dan voor haar oudere zus [minderjarige 1] . In overnachten ziet het hof evenmin een bezwaar. [minderjarige 1] profiteert van het contact met de vader en is inmiddels gewend aan het overnachten bij hem. De raad heeft reeds in 2016 verklaard (zie vonnis kort geding 3 februari 2016) geen problemen te zien in een overnachting bij de vader.
3.6.5.
Vanaf de jaarwisseling 2018/2019, zal de zorgregeling tussen de vader en de kinderen conform de navolgende opbouw plaatsvinden:
  • de wekelijkse contacten op woensdag worden vooralsnog gehandhaafd, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] iedere woensdag van 15.30 uur tot 18.15 uur bij de vader verblijven;
  • in de periode van zaterdag 5 januari 2019 tot vrijdag 1 maart 2019 zal [minderjarige 2] meegaan in de huidige weekendregeling die thans voor [minderjarige 1] geldt. Dit betekent dat in deze periode beide kinderen eenmaal in de veertien dagen contact hebben met de vader van zaterdag 08.00 uur tot zondag 16.30 uur;
  • met ingang van vrijdag 1 maart 2019 zullen zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] eenmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 16.30 uur bij de vader verblijven.
3.6.6.
Het hof zal de zaak voor bepaalde duur aanhouden teneinde over het verloop van de thans ingestelde regeling regie te houden. Het hof wenst
uiterlijk maandag 3 juni 2018door partijen geïnformeerd te worden over het verloop van de zorgregeling. Afhankelijk van de uitkomst daarvan, zal het hof of een nieuwe mondelinge behandeling gelasten, of een eindbeschikking geven. Het hof streeft ernaar om vóór het einde van de zomervakantie – als [minderjarige 2] vier jaar oud is en ook voor haar de basisschool begint – een eindbeschikking te geven waarin de uiteindelijke zorgregeling tussen de vader en de kinderen zal worden opgenomen.
De wisselmomenten
3.6.7.
De huidige zorgregeling die partijen zelf hebben vastgesteld, wordt in beginsel goed nagekomen door beide ouders. De ouders en de kinderen zijn hieraan gewend, ook aan de wisselmomenten. Ten aanzien van deze wisselmomenten die thans bij de [plek] plaatsvinden, overweegt het hof dat dit vanuit pedagogisch oogpunt weliswaar ongewenst is en zeker geen permanent karakter zou moeten hebben. Echter, partijen halen en brengen nu ruim twee jaar de kinderen bij [plek] en zij hebben hierin een vorm van stabiliteit weten te creëren waarbij in ieder geval de moeder zich prettig voelt. De komende tijd zullen de moeder, de vader en de kinderen een gewenningsproces doormaken. Het hof ziet mede daarom
op dit moment, ook gezien het gebrek aan vertrouwen van de ouders in elkaar en de moeizame onderlinge communicatie, onvoldoende basis om de wisselmomenten bij één van de ouders thuis te laten plaatsvinden. Tegen of na de zomervakantie zou het wisselen bij (een van de) ouders kunnen plaatsvinden.
3.6.8.
Het hof zal op grond van het vorenstaande de zaak
pro formaaanhouden tot
maandag 3 juni 2019. Het hof verzoekt partijen het hof vóór genoemde datum te berichten over het verloop van de zorgregeling, over de actuele stand van zaken en of de onderhavige procedure al dan niet moet worden voortgezet.
3.6.9.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem;
vernietigt de bestreden beschikking, voor wat betreft de daarin vastgestelde zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ) en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader contact heeft met beide kinderen tegelijkertijd:
  • iedere woensdag van 15.30 uur tot 18.15 uur;
  • in de periode van zaterdag 5 januari 2019 tot vrijdag 1 maart 2019 eenmaal in de veertien dagen van zaterdag 08.00 uur tot zondag 16.30 uur;
  • met ingang van 1 maart 2019 eenmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 16.30 uur;
  • met dien verstande dat alle wisselmomenten plaatsvinden bij de [plek] te [plaats] .
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt partijen voor de hierna te noemen pro forma datum het hof schriftelijk te informeren over het verloop van de zorgregeling, over de actuele stand van zaken en of de onderhavige procedure al dan niet moet worden voortgezet;
houdt iedere verdere beslissing
pro formaaan tot
maandag 3 juni 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.