ECLI:NL:GHSHE:2018:5308

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.245.615_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige na detentie ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben verzocht om de ondertoezichtstelling van hun dochter, geboren in 2003, te verlengen tot 27 december 2018. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd door de rechtbank Limburg, maar de ouders zijn van mening dat deze verlenging onterecht is en dat de situatie van hun dochter inmiddels is verbeterd. De moeder verblijft sinds juli 2018 samen met de minderjarige in een open campus van een instelling, waar zij de zorg voor haar dochter op zich neemt. De ouders hebben aangegeven dat de moeder weer beschikbaar is voor de opvoeding en dat er geen sprake meer is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling is de vader gehoord, terwijl de moeder niet aanwezig was. De GI heeft verweer gevoerd en aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de invloed van de vader op de minderjarige. Het hof heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld en geconcludeerd dat er op dit moment geen ernstige bedreiging meer is voor haar ontwikkeling. De ouders hebben zich gemotiveerd om hun leven weer op te pakken en willen samen een gezin vormen na de detentie van de vader.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank Limburg gedeeltelijk bekrachtigd, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 20 december 2018 vernietigd. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is niet langer noodzakelijk, gezien de positieve ontwikkelingen in haar situatie en de samenwerking tussen de moeder en de betrokken instanties. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en er is een verzoek gedaan om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 december 2018
Zaaknummer : 200.245.615/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/248599 / JE RK 18-717
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
hierna na te noemen: de moeder,
en
[appellant],
ten tijde van het instellen van het appel verblijvende in PI [verblijfplaats] ,
hierna na te noemen: de vader,
en hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 september 2018, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de ondertoezichtstelling van de hierna nader genoemde minderjarige [minderjarige] enkel te verlengen tot 27 december 2018, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Engwegen;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De moeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.2.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 juni 2018;
  • de ter zitting in hoger beroep door de GI overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het op dit moment nog door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder met de vader is - voor zover hier van belang - geboren:
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
De moeder verblijft op dit moment in een open campus van [instelling] in [plaats] . [minderjarige] is in juli 2018 bij haar moeder gaan wonen en verblijft om die reden sindsdien ook bij [instelling] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 27 juni 2016 onder toezicht van de GI. Op diezelfde datum werd [minderjarige] ook voor het eerst uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 27 juni 2019 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot uiterlijk 27 juli 2018.
3.4.
Het voorliggende hoger beroep van de ouders richt zich uitsluitend tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.5.
In dat kader voeren de ouders in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
3.5.1.
De ondertoezichtstelling is ten onrechte met een jaar verlengd. Een verlenging voor de duur van zes maanden, tot 27 december 2018, had volstaan.
De ouders erkennen dat [minderjarige] veel heeft meegemaakt en dat er bij haar als gevolg van de detentie van de ouders sprake was van persoonlijke problematiek. Ook is er sprake geweest van een ontoereikende opvoedsituatie. Aan deze situatie is echter een einde gekomen, nu de moeder weer voor [minderjarige] beschikbaar is. De moeder verblijft sinds juli 2018 met [minderjarige] bij [instelling] te [plaats] . Daar kan de moeder [minderjarige] opvangen en is zij beschikbaar voor haar dochter. Deze vorm van samenwonen verloopt zonder problemen evenals de zorg voor [minderjarige] . [minderjarige] gaat in [plaats] ook naar school.
Verder heeft de GI heeft nagelaten om op enige wijze te concretiseren dat er bij de ouders sprake zou zijn van “geheimen” waardoor de hulpverlening in het verleden niet goed van de grond is gekomen. Er is evenmin sprake van een recidiverisico.
De ouders zijn gemotiveerd om hun leven weer op te pakken en zij verdienen een kans om de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] weer op zich te nemen. Zij willen na afloop van de detentie weer samen een gezin gaan vormen. Inmiddels heeft de moeder ook weer werk.
Weliswaar heeft [instelling] voor het verblijf van [minderjarige] als voorwaarde gesteld dat de ondertoezichtstelling werd verlengd, maar gelet op de huidige positieve ontwikkelingen kan worden volstaan met een verlenging voor de duur van zes maanden.
In het kader van de thans lopende, onlangs verlengde ondertoezichtstelling merken de ouders tot slot nog op dat aan deze ondertoezichtstelling eigenlijk geen uitvoering wordt gegeven. Zo is de nieuwe gezinsvoogd slechts één keer op bezoek geweest en wordt het initiatief voor mogelijke hulpverlening bij de moeder gelaten.
3.6.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.
[minderjarige] woont sinds juli 2018 bij de moeder op de open campus van [instelling] . Er is daar sprake van 24-uurs toezicht en begeleiding.
De moeder heeft alle zaken die geregeld moesten worden goed opgepakt en ze accepteert de ondersteuning vanuit [instelling] . Deze ondersteuning is er ook voor [minderjarige] . Voor zover [instelling] in het verleden als voorwaarde voor het verblijf van [minderjarige] bij de moeder in [instelling] heeft gesteld dat de ondertoezichtstelling diende voort te duren, heeft [instelling] deze voorwaarde inmiddels laten vallen.
In de zomer van 2019 zal de moeder een woning toegewezen krijgen. De reclassering zal dan toezicht blijven houden.
[minderjarige] is zichtbaar blij dat zij samen met de moeder is. Er is sprake van passend onderwijs en [minderjarige] neemt ook deel aan buitenschoolse activiteiten. De moeder heeft alles geregeld en accepteert ook ondersteuning vanuit [instelling] .
Dit alles maakt dat er op dit moment geen sprake meer is van een concrete ontwikkelingsbedreiging of een onveilige opvoedsituatie.
Dit betekent niet dat er geen zorgen zijn. De vader regelt vanuit zijn detentie veel zaken en heeft veelvuldig contact met de moeder en [minderjarige] . Bij alle ketenpartners die bij het gezin betrokken zijn bestaan er zorgen of de vader het leven van [minderjarige] en de moeder niet teveel controleert en beïnvloedt. Zo is men bezorgd of [minderjarige] wel genoeg ruimte krijgt om haar eigen keuzes te maken en zich te ontwikkelen, teneinde haar zelfstandigheid en zelfredzaamheid te vergroten. [minderjarige] is loyaal aan haar vader en zij bezoekt haar vader wekelijks. Vanwege haar loyaliteit naar haar vader is het lastig om extra hulpverlening in te zetten. De grootste zorg is of de vader het belang van [minderjarige] voorop kan stellen.
Het is verder onduidelijk of de ouders in de toekomst in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] gezamenlijk te nemen. De GI zou graag afspraken met de ouders maken over hoe zij de opvoeding van [minderjarige] vorm willen geven. De samenwerking met de vader verloopt echter stroef.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat van de hierboven, in artikel 1:255 lid 1 BW omschreven situatie in het geval [minderjarige] op dit moment geen sprake meer is. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.7.4.
Bij [minderjarige] was er de afgelopen jaren sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Dit wordt door de ouders ook niet betwist. De oorzaak van deze ontwikkelingsbedreiging was voor een groot deel gelegen in de detentie van beide ouders. Wegens deze detentie waren de ouders voor [minderjarige] niet beschikbaar en konden zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] langere tijd niet op zich nemen. Dit, kort samengevat, maakte dat het noodzakelijk was om [minderjarige] onder toezicht te stellen (en uit huis te plaatsen).
Sinds 21 juli 2018 woont [minderjarige] echter weer bij de moeder op de open campus van [instelling] . Het afgelopen half jaar heeft uitgewezen dat [minderjarige] zich goed aan haar nieuwe situatie heeft aangepast. Zij geniet van het samen zijn met haar moeder en zij heeft haar draai gevonden op school en daarbuiten. Met andere woorden, bij [minderjarige] is thans sprake van een gezonde en evenwichtige ontwikkeling.
Voor zover [instelling] in het verleden als voorwaarde voor het verblijf van [minderjarige] bij de moeder in [instelling] heeft gesteld dat de ondertoezichtstelling diende voort te duren, heeft [instelling] deze voorwaarde inmiddels laten vallen na de situatie vanaf 21 juli 2018 te hebben “gemonitord”. Er is ook een goede samenwerking van [instelling] met de moeder.
Ook de GI ziet op dit moment geen concrete ontwikkelingsbedreiging meer voor [minderjarige] of een onveilige opvoedsituatie.
3.7.5.
Mocht [minderjarige] in de toekomst nog behoefte hebben aan therapie of een andere vorm van hulpverlening, dan is het niet op voorhand noodzakelijk dat dit binnen een gedwongen kader moet plaatsvinden. Temeer, nu de moeder naar tevredenheid met de instanties die rondom haar en [minderjarige] betrokken zijn samenwerkt en [minderjarige] en haar moeder nog tot juli 2019 bij [instelling] zullen verblijven. Na die tijd zal er nog enige tijd zicht op de situatie van [minderjarige] blijven via het reclasseringstraject van de ouders.
3.7.6.
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW eerst valt aan te nemen wanneer in de actuele situatie van het kind concrete, niet mis te verstane, aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden. Hiervoor is reeds overwogen dat een dergelijke situatie zich bij [minderjarige] niet meer voordoet.
De enkele mogelijkheid van of kans op een mogelijke bedreiging voor de ontwikkeling van een bepaald kind in de toekomst biedt rechtens evenmin onvoldoende basis om de maatregel van ondertoezichtstelling te laten voortduren. Hetgeen de GI hiertoe heeft aangevoerd, vormt derhalve geen grond om de ondertoezichtstelling op dit moment nog langer te laten voortduren.
3.8.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de grief van de ouders slaagt.
3.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
6 juni 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover de verlenging van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige [minderjarige] ziet op de periode van 6 juni 2018 tot 20 december 2018;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op de ondertoezichtstelling vanaf 20 december 2018;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , af voor zover dit ziet op de periode vanaf 20 december 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen.