In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben verzocht om de ondertoezichtstelling van hun dochter, geboren in 2003, te verlengen tot 27 december 2018. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd door de rechtbank Limburg, maar de ouders zijn van mening dat deze verlenging onterecht is en dat de situatie van hun dochter inmiddels is verbeterd. De moeder verblijft sinds juli 2018 samen met de minderjarige in een open campus van een instelling, waar zij de zorg voor haar dochter op zich neemt. De ouders hebben aangegeven dat de moeder weer beschikbaar is voor de opvoeding en dat er geen sprake meer is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling is de vader gehoord, terwijl de moeder niet aanwezig was. De GI heeft verweer gevoerd en aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de invloed van de vader op de minderjarige. Het hof heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld en geconcludeerd dat er op dit moment geen ernstige bedreiging meer is voor haar ontwikkeling. De ouders hebben zich gemotiveerd om hun leven weer op te pakken en willen samen een gezin vormen na de detentie van de vader.
Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank Limburg gedeeltelijk bekrachtigd, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 20 december 2018 vernietigd. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is niet langer noodzakelijk, gezien de positieve ontwikkelingen in haar situatie en de samenwerking tussen de moeder en de betrokken instanties. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en er is een verzoek gedaan om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen.