ECLI:NL:GHSHE:2018:5307

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.241.092_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en het perspectief van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 18 april 2018 was uitgesproken, aangevochten. De rechtbank had het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd als voogd over de kinderen. De moeder was van mening dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen en dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing nog niet was verstreken. Ze voerde aan dat ze een positieve ontwikkeling had doorgemaakt en dat ze een veilige en stabiele omgeving kon bieden.

De raad voor de Kinderbescherming en de GI waren van mening dat het in het belang van de kinderen was dat zij bij de pleegouders bleven, gezien de onzekere thuissituatie van de moeder en haar onvermogen om afspraken na te komen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig bedreigd werden en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor een mogelijke terugplaatsing van de kinderen inmiddels was verstreken en dat het gezag van de moeder daarom moest worden beëindigd.

De uitspraak van het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd en verzocht om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 december 2018
Zaaknummer: 200.241.092/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/244253 / FA RK 17-4915
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de heer [vader] (hierna te noemen: de vader);
  • de heer [pleegvader] en mevrouw [pleegmoeder] , grootouders van de hierna genoemde minderjarigen en tevens de pleegouders (hierna te noemen: de pleegouders);
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank (ook) haar ouderlijk gezag heeft beëindigd en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de raad hiertoe af te wijzen.
2.2.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brinkman namens de moeder;
-mr. [vertegenwoordiger van de raad 1] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
Van bovengenoemde mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 november 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brinkman namens de moeder;
-[vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.1.
De moeder is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 maart 2018.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie en gedurende een bepaalde periode een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenden tot aan de thans in hoger beroep bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 12 november 2012 onder toezicht en hij verblijft sinds
16 november 2012, met uitzondering van een periode van een paar maanden in 2014, bij de pleegouders. Vanaf 19 september 2014 geschiedde dit op basis van een machtiging uithuisplaatsing.
[minderjarige 2] staat sinds 7 mei 2013 onder toezicht en zij verblijft sinds juli 2014 bij de grootouders. Vanaf 19 september 2014 geschiedde dit op basis van een machtiging uithuisplaatsing.
[minderjarige 3] staat sinds 19 september 2014 onder toezicht. Hij is op 19 september 2014 met een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. In juli 2015 is hij teruggeplaatst bij de moeder/ouders. In april 2016 is hij met een spoedmachtiging voor de tweede keer uit huis geplaatst. Hij verblijft sindsdien bij de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de GI benoemd als voogd over de kinderen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft het gevoel dat zij door de GI is tegenwerkt, omdat de GI niet bereid is geweest om de contacten tussen de moeder en de kinderen uit te breiden, terwijl zij hier herhaaldelijk om heeft verzocht. Van hulpverlening is geen sprake geweest; de moeder heeft eerder het gevoel dat zij door de GI is tegengewerkt.
De moeder heeft uiteindelijk via de geschillenregeling voor elkaar gekregen dat de omgangsregeling met de kinderen is uitgebreid.
De moeder heeft verder op eigen kracht een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij heeft een eigen woning, zij volgt met succes een opleiding en zij heeft een bewindvoerder ingeschakeld. Zij kan de kinderen derhalve een veilige en stabiele omgeving bieden.
Het is onjuist dat de moeder haar eigen belang voorop stelt.
De kinderen hebben geen weet van de juridische procedures en worden hier niet mee belast. Zij verkeren derhalve niet in onzekerheid over hun verblijfplaats. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken en gezien de stappen die de moeder heeft gezet kan nog niet geconcludeerd worden dat een thuisplaatsing geen optie meer is.
3.6.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is in het belang van de kinderen dat hun verblijf bij de pleegouders wordt zeker gesteld.
Alhoewel er veel hulpverlening is ingezet, heeft deze hulpverlening niet mogen baten. Gelet op hetgeen de kinderen hebben meegemaakt dient de beschikking van de rechtbank te worden bekrachtigd.
3.7.
De GI heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het is in het belang van de kinderen dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft.
Het is kenmerkend voor de moeder dat zij ter zitting in hoger beroep tot twee keer toe niet is verschenen. Er is getracht om de nodige hulpverlening in te zetten, maar de moeder is niet in staat om afspraken na te komen. Zij laat het regelmatig afweten.
De omgangsregeling is inmiddels ook weer teruggebracht. De kinderen overnachten niet meer bij de moeder en de omgang vindt nu plaats van zaterdagochtend tot het einde van de middag. De kinderen krijgen steeds meer hun eigen bezigheden en de regeling dient hier niet aan in de weg te staan. Voor de moeder was de ruimere regeling ook lastig te combineren met haar overige bezigheden, zoals haar werk.
De kinderen ontwikkelen zich goed bij de pleegouders en zij zitten daar op hun plek.
Een thuisplaatsing is niet meer aan de orde. Er is geen zicht op de situatie bij de moeder thuis en zij houdt dit ook af. De band tussen de moeder en [minderjarige 1] is beperkt.
Het perspectief ligt niet meer bij de moeder.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Vast staat dat er geen sprake van misbruik van gezag is.
3.8.3.
Wel is op basis van de in het kader van de onderhavige procedure overgelegde stukken alsmede op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende komen vast te staan dat in deze zaak is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid, lid 1 sub a BW. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Alle drie de kinderen hebben in hun leven veel meegemaakt. Daardoor hebben zij ook verschillende verblijfplaatsen gehad. De relatie tussen de ouders kenmerkte zich veelal door geweld. Tevens hebben de ouders - dus ook de moeder - in het verleden keuzes gemaakt die niet in het belang van de kinderen waren.
Er is verschillende keren getracht om de nodige hulpverlening in te zetten en de kinderen thuis te plaatsen. Dit is, mede wegens het wantrouwen van de ouders jegens de GI, echter niet gelukt.
Dit alles heeft ertoe geleid dat alle drie de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd en dat zij uiteindelijk op basis van een rechterlijke machtiging uit huis bij de pleegouders zijn geplaatst.
3.8.4.
Alhoewel de moeder thans hard aan zichzelf werkt hetgeen positief is, is niet of onvoldoende gebleken dat de moeder in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen en dat binnen een voor deze drie kinderen aanvaardbare termijn.
Er is geen zicht op de thuissituatie van de moeder, nu zij dit zicht niet toelaat. Bovendien is de moeder onvoldoende in staat om afspraken na te komen. Hierdoor lukt het haar niet om de voor de kinderen noodzakelijke rust en stabiliteit te bieden. Eerdere thuisplaatsingen zijn niet gelukt. In het belang van de kinderen is de omgangsregeling recent weer teruggebracht naar een regeling zonder overnachting. De kinderen kunnen niet langer in onzekerheid blijven over waar zij zullen opgroeien. De aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen, is verstreken. Dat betekent dat ook al zou de moeder in de toekomst wel in staat zijn om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen, zij niet naar haar terug kunnen keren. Het is niet in hun belang om de kinderen nog bij de pleegouders weg te halen. De kinderen zijn voor het grootste deel van hun leven bij de pleegouders opgegroeid. Zij zijn daar geworteld en zij ontwikkelen zich goed. Binnen het pleeggezin is er sprake van rust en stabiliteit.
Het voorgaande maakt dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en dat de in de wet genoemde aanvaardbare termijn voor een mogelijke terugplaatsing van deze drie kinderen inmiddels is verstreken. Aan het voorgaande voegt het hof nog het volgende toe.
3.8.5.
Nu de moeder nog steeds de wens heeft om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en zij de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin niet accepteert, is het niet in het belang van de kinderen om het gezag bij de moeder te laten. Immers, daarbij is het in elk geval van belang dat zij in staat is om in goed overleg met de pleegouders en pleegzorg beslissingen te nemen die voor het welzijn van de kinderen van belang zijn. Daarvan is echter onvoldoende sprake.
Verder is het voor het behoud van het gezag noodzakelijk dat de betreffende ouder de uithuisplaatsing van de kinderen ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk accepteert. Omdat hiervan geen of onvoldoende sprake is, is het hof van oordeel dat (ook) het gezag van de moeder dient te worden beëindigd.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van
18 april 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.