In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 18 april 2018 was uitgesproken, aangevochten. De rechtbank had het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd als voogd over de kinderen. De moeder was van mening dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen en dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing nog niet was verstreken. Ze voerde aan dat ze een positieve ontwikkeling had doorgemaakt en dat ze een veilige en stabiele omgeving kon bieden.
De raad voor de Kinderbescherming en de GI waren van mening dat het in het belang van de kinderen was dat zij bij de pleegouders bleven, gezien de onzekere thuissituatie van de moeder en haar onvermogen om afspraken na te komen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig bedreigd werden en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor een mogelijke terugplaatsing van de kinderen inmiddels was verstreken en dat het gezag van de moeder daarom moest worden beëindigd.
De uitspraak van het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd en verzocht om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan het centraal gezagsregister.