In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om een omgangsregeling met haar minderjarige kind, dat onder toezicht is gesteld en in een gezinshuis verblijft. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder tot een (gedeeltelijk) vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) afgewezen. De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de GI de omgangsregeling niet op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof overweegt dat de huidige omgangsregeling, die eens in de drie weken plaatsvindt, goed aansluit bij de behoefte van het kind. Het hof oordeelt dat de schriftelijke aanwijzing van de GI voldoet aan de vereisten van de Algemene Wet Bestuursrecht en dat de omgangsregeling in het belang van het kind is. Het hof besluit de bestreden beschikking te vernietigen en stelt een nieuwe omgangsregeling vast, waarbij de ouders en het kind recht hebben op omgang gedurende eens in de drie weken voor de duur van twee uur. De GI krijgt de verantwoordelijkheid om de verdere invulling van deze regeling te bepalen.