[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1968,
wonende te [adres] .
Van de zijde van verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen feit 4.
- integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair, het onder 2 primair en subsidiair en het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde;
- primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen en zich subsidiair, in geval van een veroordeling, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte in onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 4 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Het beroepen vonnis, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover nog aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2012 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Kia, type Picanto, [kenteken] ), staande op het Molenakkerplein, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, in elk geval met een brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto en/of drie andere personenauto's (een personenauto merk Peugeot 207, [kenteken] en/of een personenauto merk Toyota, [kenteken] en/of een personenauto merk Citroën C4, [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto('s) en/of zich in die personenauto('s) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 27 januari 2012 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Kia, type Picanto, [kenteken] ), staande op het Molenakkerplein, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, in elk geval met een brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto en/of drie andere personenauto's (een personenauto merk Peugeot 207, [kenteken] en/of een personenauto merk Toyota, [kenteken] en/of een personenauto merk Citroën C4, [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto('s) en/of zich in die personenauto('s) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 27 januari 2012 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door:
aan [medeverdachte 1] de locatie en/of de in brand te steken personenauto (Kia) aan te wijzen en/of
aan [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, te geven althans [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in het vooruitzicht te stellen;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2011 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Peugeot, type 207, [kenteken] ), staande op/aan de Risseweg, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, in elk geval met een brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto en/of zich in die personenauto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 10 augustus 2011 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Peugeot, type 207, [kenteken] ), staande op/aan de Risseweg, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, in elk geval met een brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto en/of zich in die personenauto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en met 10 augustus 2011 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door:
aan [medeverdachte 1] de locatie en/of de in brand te steken personenauto aan te wijzen en/of
aan [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, te geven althans [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in het vooruitzicht te stellen en/of
750 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in mindering te brengen op een openstaande schuld van [medeverdachte 1] bij hem, verdachte;
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bestelauto (merk Mercedes-Benz, [kenteken] ), staande op/aan de Julianalaan, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, in elk geval met een brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan voornoemde bestelauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bestelauto en/of zich in die bestelauto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 26 juni 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bestelauto (merk Mercedes-Benz, [kenteken] ), staande op/aan de Julianalaan, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, in elk geval met een brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan voornoemde bestelauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bestelauto en/of zich in die bestelauto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 juni 2009 tot en met 26 juni 2009 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door:
aan [medeverdachte 1] de locatie en/of de in brand te steken personenauto aan te wijzen en/of
aan [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, te geven althans [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in het vooruitzicht te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Anders dan de advocaat-generaal heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, nu de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichtingen niet groter is dan een intellectuele bijdrage en daarmee te beperkt is om te kunnen spreken van medeplegen. Verdacht zal derhalve telkens van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] op 27 januari 2012 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk Kia, type Picanto, [kenteken] ), staande op het Molenakkerplein, immers hebben [medeverdachte 1] en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto en drie andere personenauto's (een personenauto merk Peugeot 207, [kenteken] en een personenauto merk Toyota, [kenteken] en een personenauto merk Citroën C4, [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto's en zich in die personenauto's bevindende goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 januari 2012 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en het verschaffen inlichtingen, te weten door:
aan [medeverdachte 1] de locatie en de in brand te steken personenauto (Kia) aan te wijzen en
aan [medeverdachte 1] 250 Euro te geven, althans [medeverdachte 1] 250 Euro in het vooruitzicht te stellen;
2 subsidiair.
[medeverdachte 1] op 10 augustus 2011 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk Peugeot, type 207, [kenteken] ), staande aan de Risseweg, immers hebben [medeverdachte 1] en zijn mededader toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto en zich in die personenauto bevindende goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2011 tot en met 10 augustus 2011 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en beloften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door:
aan [medeverdachte 1] de locatie en de in brand te steken personenauto aan te wijzen en
aan [medeverdachte 1] 250 Euro in het vooruitzicht te stellen en
750 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in mindering te brengen op een openstaande schuld van [medeverdachte 1] bij hem, verdachte;
3
subsidiair.
[medeverdachte 1] op 26 juni 2009 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een bestelauto (merk Mercedes-Benz, [kenteken] ), staande aan de Julianalaan, immers hebben [medeverdachte 1] en zijn mededader toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan voornoemde bestelauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde bestelauto en zich in die bestelauto bevindende goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in de periode van 1 juni 2009 tot en met 26 juni 2009 in de gemeente Weert en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door:
aan [medeverdachte 1] de locatie en de in brand te steken personenauto aan te wijzen en
aan [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, te geven althans [medeverdachte 1] 250 Euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in het vooruitzicht te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de autobrandstichtingen heeft medegepleegd, noch dat hij deze heeft uitgelokt. De daaromtrent door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen kunnen om meerdere redenen – zoals genoemd in de pleitnota – niet als betrouwbaar worden aangemerkt. [medeverdachte 1] heeft verdachte bewust als de kwade genius neergezet teneinde niet zelf de hoofdrol toebedeeld te krijgen. Ook de verklaringen van diens toenmalige vriendin [betrokkene 1] zijn niet bruikbaar voor het bewijs, nu deze niet zijn gebaseerd op haar eigen wetenschap of waarneming. De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] leveren evenmin bewijs voor de betrokkenheid van verdachte.
Voorts kan ook uit de tapgesprekken op geen enkele wijze concludent bewijs voor de betrokkenheid van verdachte worden gedestilleerd. De telecominformatie en de locatiegegevens zijn bovendien zeer gebrekkig en geven geen volledig beeld. Nu het steunbewijs niet overtuigend is, blijft de onbetrouwbare verklaring van [medeverdachte 1] op zichzelf staan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een groot aantal verklaringen afgelegd over zijn eigen betrokkenheid bij de ten laste gelegde brandstichtingen, als ook over de rol van verdachte en andere betrokkenen. Die verklaringen liggen in lijn met de aangiftes die daaromtrent zijn gedaan waarbij wel moet worden opgemerkt dat in enkele gevallen een aangifte werd gezocht bij een door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring maar dat bleek wel overeen te komen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat [medeverdachte 1] bij het afleggen van voornoemde verklaringen uit was op een deal met justitie en, mocht dat al het geval zijn geweest, dan is die omstandigheid op zichzelf genomen nog geen reden voor twijfel aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Ook is het hof niet gebleken dat de politie gebruik heeft gemaakt van de ‘sleepnetmethode’, zoals door de verdediging is aangevoerd. Daarbij merkt het hof nog op dat de verdediging in dat kader niet heeft verzocht om de leider van het onderzoek daarover te bevragen. Het hof ziet daar overigens ambtshalve geen noodzaak toe.
Voorts zijn de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen op onderdelen verifieerbaar met telefooncontacten en locatiegegevens van telefoons, waaronder de telefoon van verdachte. Verdachte heeft over deze contacten en locatiegegevens zelf geen andersluidende verklaring of uitleg gegeven. Anders dan de verdediging, is het hof derhalve van oordeel dat deze gegevens de verklaring van [medeverdachte 1] wel degelijk ondersteunen.
Daarnaast vinden de verklaringen van [medeverdachte 1] op essentiële onderdelen bevestiging in de verklaringen van diverse andere betrokkenen. Waar de verklaringen over hetgeen een ieder van hen bij de uitvoering van de brandstichting(en) exact heeft gedaan niet precies overeenkomen, gaat het naar het oordeel van het hof slechts om ondergeschikte punten.
[betrokkene 3] is op 29 juni 2017 nog nader door de raadsheer-commissaris van het hof gehoord en hij heeft toen verklaard over de brandstichting aan de bestelbus van Eneco op 26 juni 2009 (feit 3), waarbij hij zelf ook betrokken was. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij deze brandstichting samen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd, dat [medeverdachte 1] daartoe opdracht had gekregen van een ander en dat [medeverdachte 1] daarvoor ook werd betaald. De opdrachtgever zou iemand van [locatie] betreffen en het zou volgens [betrokkene 3] goed kunnen zijn dat dit [verdachte] was, die ook wel [bijnaam] werd genoemd. Volgens [betrokkene 3] heeft [medeverdachte 1] in het kader van de brandstichtingen nooit andere namen genoemd dan die van verdachte.
Voorts heeft [betrokkene 3] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat [medeverdachte 1] met verdachte contact heeft gehad over ‘feestjes’ en dat met die term brandstichtingen werd bedoeld. Dit vindt ook bevestiging in de in het dossier opgenomen tapgesprekken waarin [medeverdachte 1] meerdere keren over ‘feestjes bouwen’ heeft gesproken. [betrokkene 2] heeft daarover verklaard dat [medeverdachte 1] hem heeft gevraagd of hij geld wilde verdienen en mee wilde gaan om een feestje te bouwen, waarmee hij bedoelde ‘op pad gaan’.
Tenslotte wordt de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] ondersteund door de verklaring van zijn toenmalige vriendin [betrokkene 1] . Uit haar verklaring volgt dat [medeverdachte 1] hetgeen hij tegenover de politie heeft verklaard, (op onderdelen) al veel eerder – toen hij nog niet als verdachte bekend stond – tegenover haar had verteld.
Gelet op het hiervoor overwogene, acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Op grond van (onder meer) die verklaringen van [medeverdachte 1] en het genoemde steunbewijs, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat verdachte driemaal opdracht heeft gegeven tot het in brand steken van een auto, door de desbetreffende auto’s en de locatie daarvan aan te wijzen aan [medeverdachte 1] en door hem daarvoor een geldelijke beloning te geven dan wel in het vooruitzicht te stellen.
Ten overvloede merkt het hof daarbij nog op dat wanneer het strafbare feit vervolgens in vereniging wordt uitgevoerd, de uitlokker niet ook de medeplegers behoeft te hebben uitgelokt, indien maar vaststaat dat hij het uiteindelijke delict heeft uitgelokt. Opzet op uitlokking omvat immers ook het voorwaardelijke opzet op het medeplegen van het feit. Dat verdachte wellicht niet heeft voorzien dat [medeverdachte 1] de brandstichtingen samen met een ander of anderen zou plegen, doet derhalve niet ter zake. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat, ten aanzien van feit 1, meer auto’s in brand zijn gegaan dan dat verdachte waarschijnlijk voor ogen heeft gehad. Ook hiervoor geldt dat het voorwaardelijke opzet op het in brand vliegen van in de nabijheid staande auto’s in de opzet op het gronddelict besloten ligt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen en acht het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
door giften en/of beloften en het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
door giften en beloften en het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
door giften en/of beloften en het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van drie (in vereniging) gepleegde autobranden, waardoor in totaal zes auto’s geheel dan wel gedeeltelijk zijn verbrand. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] daartoe geld betaald en hem inlichtingen verschaft. Door te trachten zichzelf door de inzet van derden bij de branden buiten schot te houden, is verdachte op een geraffineerde en doortrapte wijze te werk gegaan.
De brandstichtingen hebben veel overlast en materiële schade aan de goederen van de benadeelden toegebracht en verdachte heeft door zijn handelen dan ook geen enkel respect getoond voor andermans bezit. Dergelijk strafbaar gedrag zorgt voor algemene gevoelens van ontrust, angst en onveiligheid in de samenleving. Bovendien wist verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde brandstichtingen dat er in Weert in een relatief korte periode een groot aantal autobranden had gewoed en dat die branden tot veel commotie in de omgeving hadden geleid, waardoor het effect van de autobranden nog extra werd vergroot. Het hof neem verdachte dit bijzonder kwalijk.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 36 maanden met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2018, niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Uit voornoemd uittreksel volgt tevens dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook daarmee heeft het hof rekening gehouden.
Echter, gelet op de omstandigheid dat na het tijdstip waarop de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken en in hoger beroep de redelijke termijn voor de strafvervolging, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden, zal het hof de duur van voornoemde gevangenisstraf matigen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is op 24 september 2012 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft uiteindelijk vonnis gewezen op 10 juli 2015. Dit betekent een termijnoverschrijding van ongeveer 10 maanden, welke naar het oordeel van het hof mede te wijten was aan de complexiteit en de omvang van het onderzoek. Op 22 juli 2015 is namens verdachte hoger beroep ingesteld. De inhoudelijke behandeling zou plaats hebben gevonden op 11 september 2018, ware het niet dat de verdediging toen zelf om aanhouding heeft verzocht. De zaak is vervolgens snel opnieuw op zitting aangebracht voor een inhoudelijke behandeling op 3 december 2018. Het hof gaat derhalve uit van een termijnoverschrijding in hoger beroep van 14 maanden, hetgeen een behoorlijke overschrijding oplevert, die niet meer is te wijten aan de complexiteit en omvang van het onderzoek in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding van de termijn voldoende wordt gecompenseerd door een vermindering van de duur van de op te leggen gevangenisstraf met 6 maanden. Het hof zal verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 28 maanden doet – ook rekening houdend met de termijnoverschrijding – onvoldoende recht aan het bewezen verklaarde.
Het hof komt derhalve, ondanks de andere kwalificatie van de rol van verdachte bij de brandstichtingen en rekening houdend met de schending van de termijn voor berechting, tot dezelfde strafoplegging als de rechtbank.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 293,96, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een verzoek om vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 43,96 (ter zake van reiskosten) en immateriële schade ter hoogte van € 250,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een totaalbedrag van € 193,96 en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de gehele vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 193,96, bestaande uit € 43,96 ter zake van reiskosten en € 150,00 ter zake van immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan één van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 193,96. Verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.