ECLI:NL:GHSHE:2018:5266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
200.234.377_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatieplicht tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling en een informatieregeling zijn vastgesteld met betrekking tot hun minderjarige kind. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft de beschikking van de rechtbank van 24 november 2017 aangevochten, waarin werd bepaald dat zij de vader eens per drie maanden schriftelijk op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken omtrent hun kind. De vader, die in het verleden in detentie heeft gezeten, heeft verzocht om bekrachtiging van de beschikking en stelt dat de omgangsregeling met hun kind moet worden opgestart. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2018 is de moeder niet verschenen, terwijl de vader en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere uitspraken en rapporten, en heeft geconcludeerd dat de moeder in het verleden niet in staat is geweest om de informatieregeling na te leven, maar dat de situatie van de vader inmiddels is verbeterd. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn om de omgangsregeling te ontzeggen en dat het in het belang van het kind is om het contact met de vader op te bouwen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 december 2018
Zaaknummer: 200.234.377/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/231658 / FA RK 17-492
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonend op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Nijmeijer,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te
[woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Bischoff-Derks,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie 1] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader in eerste instantie af te wijzen, alsmede de proceskosten te compenseren.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 maart 2018 heeft de vader verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van de moeder, mr. G. Nijmeijer;
  • de vader, bijgestaan door mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. M.E. Bischoff-Derks;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het rapport van de raad d.d. 17 augustus 2017, ingekomen bij het hof op 12 maart 2018;
  • het V6-formulier d.d. 30 oktober 2018, ingekomen bij het hof op 31 oktober 2018, met daarbij een brief met producties van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het inmiddels ontbonden huwelijk is geboren de thans nog minderjarige
[minderjarige], te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 13 mei 2014 is het gezamenlijk gezag over [minderjarige] beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Deze beslissing is op 19 maart 2015 bekrachtigd door dit gerechtshof.
3.4.
Bij beschikking van 5 februari 2014 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft de rechtbank het verzoek van vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen. De vader heeft in 2015 een nieuw verzoek ingediend tot het vaststellen van een omgangsregeling, welk verzoek door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond bij beschikking van 31 juli 2015 opnieuw is afgewezen. Dit gerechtshof heeft bij beschikking van 26 mei 2016 de beschikking van 31 juli 2015 bekrachtigd.
3.5.
In 2017 heeft de vader opnieuw een verzoek ingediend tot zowel het treffen van een omgangsregeling als het vaststellen van een informatieplicht, waarna de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond bij beschikking van 16 maart 2017, de zaak heeft aangehouden en de raad verzocht heeft hierover te adviseren.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 november 2017 (waarvan thans beroep) vervolgens bepaald dat de moeder de vader eens per drie maanden schriftelijk op de hoogte dient te stellen over de school- en hulpverleningsresultaten en tussentijds eveneens over gewichtige aangelegenheden ten aanzien van [minderjarige] , waarbij deze informatie – voorlopig – via de advocaten van partijen aan de vader wordt verstrekt.
Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de voorbereiding en de vormgeving van de statusvoorlichting van [minderjarige] zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van de [stichting] . Voorts zal de voorbereiding en de opstart van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader plaatsvinden onder de professionele begeleiding en de regie (BOR 3) van de [stichting] . Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de beslissing over het vaststellen van een definitieve omgangsregeling en de proceskosten aangehouden voor de periode van twaalf maanden.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in beroep gekomen.
3.7.
De moeder heeft aan haar verzoek – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Van haar kan niet worden verwacht dat zij op dit moment uitvoering geeft aan de informatieregeling. Dit gezien de heftige gebeurtenissen in het verleden, de spanningen die dat met zich meebrengt en de onvermijdelijke weerslag die dat zal hebben op [minderjarige] . Het hof ‘s-Hertogenbosch heeft in dat kader eerder ook geoordeeld dat van de moeder niet kan worden gevergd dat zij binnen een afzienbare termijn met de vader in overleg treedt over beslissingen aangaande [minderjarige] . Deze omstandigheden zijn volgens de moeder nog onverkort aanwezig.
Van de moeder kan evenmin verwacht worden dat zij [minderjarige] binnen een jaar gaat informeren over zijn feitelijke afstamming. Ondanks dat de moeder er zich in kan vinden dat [minderjarige] uiteindelijk wel kennis moet kunnen nemen van zijn feitelijke afstamming, is hij daar op dit moment nog niet aan toe. Dit zal immers veel onrust en spanningen in het hele gezin met zich meebrengen, en dan met name ook voor [naam] . Als [minderjarige] er wel aan toe is, zal de moeder hem inlichten. Dat kan ook vóór zijn veertiende jaar het geval zijn.
Ten aanzien van de door de vader verzochte omgangsregeling stelt de moeder dat zij zich er niet in kan vinden dat een start gemaakt wordt met de omgangsregeling binnen een jaar. De rechtbank heeft bovendien geconcludeerd dat er geen definitieve beslissing genomen kan worden over de omgang, maar tegelijkertijd wordt wel de besloten de omgang op te gaan starten. De moeder is daarbij niet overtuigd van een verandering in het gedrag van de vader, ondanks dat de vader aangeeft zichzelf verbeterd te hebben. De straf die de vader opgelegd heeft gekregen is aanzienlijk en de moeder is zelf nog dagelijks bezig met de verwerking van de gebeurtenissen. Het is bovendien onterecht dat [naam] buiten het raadsonderzoek is gehouden, nu zij veel last heeft van de gebeurtenissen.
3.8.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De bestreden beschikking dient bekrachtigd te worden. De vader is een procedure bij de voorzieningenrechter gestart om zodoende de moeder er toe te bewegen haar medewerking te verlenen aan de bestreden beschikking. Dit is, op straffe van een dwangsom, toegewezen.
Indien de moeder inderdaad niet in staat is informatie met de man te delen, dan kan de informatievoorziening via de advocaten lopen, dan wel kan de vrouw de school- en hulpverleningsinstanties toestemming geven de vader zelf te informeren.
De statusvoorlichting is voor [minderjarige] van groot belang, ook voor het kunnen aangaan van latere relaties. De vader maakt zich ernstige zorgen over het welzijn van [minderjarige] nu het er volgens hem op lijkt dat de moeder geen medewerking wenst te verlenen aan de beschikking van de rechtbank.
Tevens onderschrijft de vader de conclusies uit het raadsrapport dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] opgestart dient te worden. De vader is sinds 13 mei 2015 uit detentie en hij is gerehabiliteerd. Hij heeft een stabiele relatie en ook werk gevonden. De vader heeft zich verder sterk ingezet om zijn problemen op te lossen en hij heeft aangetoond dat zijn situatie wezenlijk is veranderd. De omgang heeft nu kans van slagen.
3.9.
De raad voert ter zitting - kort gezegd - het volgende aan.
De bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Ter zitting is gebleken dat de moeder inmiddels aan [minderjarige] statusvoorlichting heeft gegeven. Het is voor de raad echter onduidelijk of de moeder dit onder begeleiding van de [stichting] heeft gedaan. Er zal contact opgenomen worden met de raadsmedewerker in [plaats] om te zorgen dat het contact tussen de raad en de [stichting] wordt geïntensiveerd. Het contact tussen [minderjarige] en de vader moet rustig opgebouwd worden. Tenslotte zal bekeken moeten worden of een nieuwe kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.

4.De beslissing

4.1.
Het hof overweegt als volgt.
4.2.
Uit het verhandelde ter zitting en de namens de vader op de mondelinge behandeling overgelegde brief van de [stichting] van 2 oktober 2018 is gebleken dat de statusvoorlichting inmiddels heeft plaatsgevonden. Onduidelijk is gebleven of die status-voorlichting door de moeder zelfstandig dan wel in samenwerking met de [stichting] aan [minderjarige] is gegeven, zoals de rechtbank dat blijkens de bestreden beschikking voorstond.
In ieder geval staat voor het hof vast dat nu [minderjarige] zo ver is dat hij voorgelicht is over zijn afstamming, het logische vervolg daarop moet zijn dat er spoedig contact komt tussen [minderjarige] en zijn vader. Een verder uitstel in het opbouwen van dat contact acht het hof in strijd met zijn belang, ondanks de bezwaren van de moeder hiertegen. Het standpunt van de moeder dat de omgang niet opgestart kan worden vanwege de gebeurtenissen uit het verleden maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof acht het immers van belang dat er op dit moment een opbouw in het contact gaat komen tussen [minderjarige] en zijn vader. Niet is gebleken van één van de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a BW en het hof is van oordeel dat een omgangsregeling onder de strikte professionele begeleiding van de [stichting] op dit moment kans van slagen heeft.
Ten aanzien van de informatieregeling heeft de moeder blijkens voornoemde brief van de [stichting] aangegeven de vader via haar advocaat eens per drie maanden schriftelijk op de hoogte te zullen stellen over belangrijke aangelegenheden aangaande [minderjarige] . Dit is overigens ook nog door de advocaat van de moeder op zitting bij het hof bevestigd. Het belang van [minderjarige] verzet zich overigens ook niet tegen het vaststellen van de informatieregeling op grond van artikel 1:377b BW. Het informeren van de vader over [minderjarige] past bovendien bij het invullen van de contactmomenten. Nu de correspondentie via de advocaten kan verlopen, geeft dit de moeder de waarborg (op dit moment nog) geen direct contact met de vader op te hoeven nemen.
Het hof geeft de moeder in overweging om voor haarzelf begeleiding te zoeken om aan haar kant betere voorwaarden te kunnen scheppen voor de omgangsregeling. Ook zal [naam] mogelijk hulp moeten krijgen om het verleden en de onvermijdelijke veranderingen die in dit gezin gaan komen een plaats te kunnen geven.
Het hof stelt verder vast dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat de raadsmedewerker van de locatie [locatie 2] verzocht zal worden om dichter op het hulpverleningsproces te gaan zitten. Het hof onderschrijft de noodzaak van nauwe betrokkenheid van de raad. Het is belangrijk dat de [stichting] onder toezicht van de raad en waar nodig in overleg met de raad de regie op zich neemt, zodat steeds duidelijk is en blijft wat er van ieder van de betrokkenen verwacht wordt.
Dit leidt ertoe dat de beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 november 2017;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, L.Th.L.G. Pellis en M.I. Peereboom-van Drunick, en is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.