ECLI:NL:GHSHE:2018:5265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
200.245.663_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [minderjarige], die sinds 16 januari 2015 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, hierna te noemen de moeder, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 7 juni 2018 aangevochten, waarin de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verkregen. De moeder is het eens met het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders, maar is van mening dat de machtiging niet verleend had moeten worden vanwege de nadelige gevolgen die dit met zich meebrengt, zoals inschrijving in België en het verlies van hulpverlening.

De GI heeft in haar verweerschrift gesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en de noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder momenteel niet in staat is om [minderjarige] een veilige en gestructureerde thuissituatie te bieden, en dat de pleegouders de beste zorg kunnen bieden voor de ontwikkeling van [minderjarige].

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De zorgen van de moeder over de continuïteit van de hulpverlening zijn door het hof erkend, maar de GI heeft bevestigd dat de hulpverlening zal doorgaan, ook na de verlenging van de machtiging. De beslissing van het hof is op 13 december 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 december 2018
Zaaknummer : 200.245.663/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/249568 / JE RK 18-917
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.J.L. Daemen-Demarteau,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de heer [de pleegvader] en mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 september 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing niet te verlenen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Daemen-Demarteau;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De vader en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De raad is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 16 januari 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 januari 2019.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds 5 november 2017 bij de pleegouders (adres [adres] , [plaats 1] , België).
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot uiterlijk 16 januari 2019 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (adres [adres] , [plaats 1] , België).
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is het eens met het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders. De verleende machtiging uithuisplaatsing brengt echter mee dat [minderjarige] moet worden ingeschreven in België, waardoor zij mogelijk het Medisch Kinderdagverblijf in [plaats 2] ( [medisch kinderdagverblijf] ) niet meer kan bezoeken, de hulpverlening van [instelling 1] wegvalt en de GI mogelijk vervangen wordt door een Belgische jeugdzorginstantie. Het is juist dat er in geval van een ondertoezichtstelling formeel een machtiging uithuisplaatsing moet zijn, maar indien aan deze machtiging voormelde nadelige consequenties verbonden zijn, mag deze niet worden verleend, omdat de machtiging dan niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Ook was er geen enkele aanleiding om een verzoek in te dienen aangezien er niets is gewijzigd in de situatie.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders is in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk. De GI zou zich kunnen vinden in een vrijwillige plaatsing, aangezien dit tot nu goed gaat, maar vanwege het feit dat [minderjarige] voor bepaalde tijd niet thuis kan wonen, is de GI vanuit haar beleid en hetgeen vermeld staat in artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om een machtiging uithuisplaatsing te vragen. Hierdoor verandert er voor [minderjarige] niets; de hulpverlening rondom [minderjarige] loopt door en zij kan gewoon naar het [medisch kinderdagverblijf] blijven gaan. De gemeente [gemeente] heeft voor dit jaar tot het einde van de ondertoezichtstelling, dus tot 16 januari 2019, de jeugdhulp ingekocht die door het [medisch kinderdagverblijf] en [instelling 2] wordt geboden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek.
Machtiging uithuisplaatsing
3.8.2.
Artikel 1:265a BW bepaalt dat plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend geschiedt met een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Nu sprake is van een ondertoezichtstelling dient de GI, gelet op het bepaalde in artikel 1:265a BW, het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders te formaliseren met een machtiging uithuisplaatsing.
3.8.5.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat aan de vereisten van artikel 1:265b BW is voldaan. [minderjarige] is gediagnosticeerd met een hechtingsstoornis. Zij heeft behoefte aan een woonsituatie die voorspelbaar is, die voldoende veiligheid en structuur biedt en waar voldoende aandacht is voor haar persoon en haar problematiek, zodat [minderjarige] kan toekomen aan haar ontwikkeling. De moeder is thans (nog) niet in staat [minderjarige] een dergelijke thuissituatie te bieden en zij erkent ook dat het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders op dit moment dient te worden gecontinueerd. [minderjarige] is daar het best op haar plek en alvorens toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsing moet de moeder haar therapie hebben afgerond en moet er gewerkt worden aan de band tussen de moeder en [minderjarige] , aldus ook de moeder. Nu de hulpverlening voor [minderjarige] blijkens de uitlatingen van de GI voor de duur van de lopende machtiging gegarandeerd is, zijn de zorgen van de moeder over de hulpverlening met betrekking tot de lopende machtiging niet terecht. Reeds gelet hierop slagen haar grieven niet.
3.8.6.
Het hof kan evenwel de zorgen van de moeder omtrent de continuering van de hulpverlening aan de moeder en [minderjarige] en het bezoeken van het [medisch kinderdagverblijf] na afloop van de huidige machtiging begrijpen. Ter zitting heeft de GI verklaard dat de hulpverlening ook doorloopt na verlenging van de huidige machtiging. De GI heeft dit zo met de gemeente besproken. Gelet op de positieve ontwikkelingen acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de thans ingezette hulpverlening en het bezoek aan het [medisch kinderdagverblijf] in de toekomst worden gecontinueerd, ook in geval van een langer verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders krachtens een machtiging uithuisplaatsing.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 juni 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 13 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.