ECLI:NL:GHSHE:2018:5264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
200.233.601_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ontzegging van de omgangsregeling tussen vader en minderjarige op basis van de belangen van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om de ontzegging van de omgangsregeling te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader tijdelijk geen recht op omgang had met zijn kind, omdat het contact als belastend en onveilig werd ervaren door de minderjarige. De vader ontkende dat zijn gedrag angst bij het kind veroorzaakte en stelde dat de moeder invloed uitoefende op de perceptie van het kind over hem.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de vader niet in staat was om aan te sluiten bij de emotionele behoeften van het kind. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de omgang te ontzeggen, omdat de vader onvoldoende inzicht had in zijn rol en de impact van zijn gedrag op het kind. Het hof oordeelde dat het contact tussen de vader en het kind in strijd was met de zwaarwegende belangen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad.

De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele veiligheid van het kind en de noodzaak voor ouders om hulp te zoeken om adequaat met hun kinderen om te gaan. De vader werd aangespoord om hulpverlening te zoeken om inzicht te krijgen in zijn gedrag en de gevolgen daarvan voor zijn kind. Het hof concludeerde dat de vader, door zijn houding en gebrek aan zelfinzicht, niet in staat was om een veilige en ondersteunende omgeving voor zijn kind te bieden, wat leidde tot de beslissing om de omgang te ontzeggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 december 2018
Zaaknummer: 200.233.601/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/214826 / FA RK 15-4271
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L.B. Koelman-Duijf.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2018, heeft de vader verzocht – kort gezegd – voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de verzoeken van de moeder alsnog worden afgewezen en zijn verzoeken alsnog worden toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 april 2018, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep ongegrond en/of onbewezen te verklaren.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. L.L. Ross, kantoorgenoot van mr. Nederlof;
  • mr. Koelman-Duijf, namens de moeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.2.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Ter zitting is gebleken dat haar afwezigheid op een misverstand berust, omdat de moeder abusievelijk naar de rechtbank in Maastricht was gegaan om de zitting in hoger beroep bij te wonen. Mr. Koelman-Duijf heeft verklaard dat zij door de moeder voldoende geïnformeerd is en dat zij in staat is om namens de moeder het woord te voeren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 8 juli 2016, overgelegd door de advocaat van de vader bij V-formulier van 3 augustus 2018, ingekomen op dezelfde datum;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 9 oktober 2018, ingekomen op dezelfde datum;
  • het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de moeder bij V-formulier van 16 oktober 2018, ingekomen op 17 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 4 juli 2012 heeft de rechtbank bepaald dat de vader omgang zal hebben met [minderjarige] gedurende eenmaal per veertien dagen in het weekend van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, zoals door partijen nader is bepaald in het ouderschapsplan.
3.3.1.
De moeder heeft de rechtbank op 14 december 2015 verzocht om te bepalen dat de vader de omgang met [minderjarige] wordt ontzegd.
De rechtbank heeft vervolgens twee tussenbeschikking gegeven:
  • op 22 juli 2016, waarbij door de rechtbank tussen de vader en [minderjarige] een voorlopige begeleide omgangsregeling is opgelegd met het verzoek aan de raad om te onderzoeken en te adviseren of de toewijzing van het verzoek van de moeder wenselijk is in het belang van [minderjarige] ;
  • op 20 januari 2017, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van [instelling 1] of, [instelling 2] .
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige] zijn geëindigd en dat het laatste contact in april 2017 heeft plaatsgevonden.
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de bij beschikking van 4 juli 2012 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en de vader tijdelijk het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd.
3.4.1.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen reden om aan te nemen dat omgang tussen hem en [minderjarige] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . In de verslaglegging van [instelling 2] wordt de vader eenzijdig geportretteerd. Het is onjuist dat de vader [minderjarige] zou diskwalificeren. De moeder staat het contact tussen de vader en [minderjarige] in de weg en ventileert dit richting [minderjarige] . De gedragingen en uitlatingen van [minderjarige] kunnen ook hun grondslag hebben in de wijze waarop de moeder de vader afspiegelt.
De raad heeft in zijn rapport van 21 november 2016 geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn gelegen in de persoon van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een negatief vaderbeeld ontwikkeld en ervaart spanningen rondom mogelijk contactherstel met de vader. Er is geen onderzoek gedaan waarom en hoe [minderjarige] dit negatieve vaderbeeld heeft ontwikkeld. De raad vond schorsing van de omgang niet wenselijk. Het is de vader een raadsel waarom in eerste aanleg anders is geadviseerd.
De vader wenst hulpverlening en begeleiding te aanvaarden.
Uit de rapportage van [instelling 2] blijkt dat het contact tussen de vader en [minderjarige] normaal en adequaat verloopt. De rechtbank heeft dit aspect volledig genegeerd.
3.4.2.
Ter zitting heeft de vader hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
De vader wil [minderjarige] graag zien, daar heeft hij als ouder recht op. De vader snapt niet waarom hij [minderjarige] niet meer mag zien. [minderjarige] is niet bang voor hem en dat is ook nooit zo geweest. Daarvoor is ook geen grond. Als [minderjarige] al bang is, komt dat niet door het gedrag van de vader, maar omdat [minderjarige] wordt beïnvloed. Hij begint al gespannen aan een gesprek met de vader. Toen de vader met [minderjarige] contact had buiten de gedwongen setting van de BOR (bijvoorbeeld in het dorp of bij het voetbalveld) verliep de communicatie met [minderjarige] makkelijker. Dit kwam omdat de sfeer toen ongedwongen was. De vader kan niet doorverwezen worden binnen de hulpverlening; daarvoor is juist nodig dat er contacten zijn tussen hem en [minderjarige] . De vader leidt uit de verklaring van de raad ter zitting af dat de raadsvertegenwoordiger hem als persoon ‘niet oké’ vindt. De raad ziet hem als het probleem en dat is niet juist. Het probleem zit in de omgang tussen de vader en [minderjarige] en niet in de persoon van de vader.
De vader heeft enige tijd kaartjes en briefjes gestuurd naar [minderjarige] en zelfs een verjaarscadeau. Daar is hij mee gestopt, omdat hij van de moeder en/of van [minderjarige] nooit een reactie kreeg. Het leek erop alsof zijn brieven de prullenbak ingingen.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift en ter zitting bij monde van haar advocaat, samengevat, het volgende aan.
Volgens de raad lijkt de vader weinig zicht te hebben op hoe loyaliteiten bij kinderen werken. De vader verweet de raad het verhaal van de moeder en [minderjarige] voor waar aan te nemen. Bij de raad heeft dit reeds de vraag opgeworpen of de vader in staat is [minderjarige] serieus te nemen.
De vader bagatelliseerde de zorgen die door de moeder waren geuit. [minderjarige] heeft zelf gevoelens van onveiligheid ervaren door de manier waarop de vader volgens [minderjarige] met hem is omgegaan. De houding van de vader draagt niet bij aan het toewerken naar een constructieve samenwerking met de moeder. De raad vindt het voor [minderjarige] van belang dat contact met de vader fysiek en emotioneel veilig voelt voor hem. Het feit dat er onvoldoende zicht is op de mogelijkheden van de vader om contact op verantwoorde wijze in te vullen, de klempositie waarin [minderjarige] leek te verkeren en de slechte oudercommunicatie, bleek het voor de raad noodzakelijk dat de omgangsregeling beperkt en onder professionele begeleiding diende plaats te vinden.
De vader kan niet aansluiten bij [minderjarige] en de contacten zijn belastend voor [minderjarige] . Het beeld dat [minderjarige] van zijn vader heeft, verbetert niet. [minderjarige] probeert dit zelf aan de vader duidelijk te maken, maar wordt niet geloofd door de vader, waarmee de vader [minderjarige] (onbedoeld) diskwalificeert. [minderjarige] wordt door de vader bestookt met vragen, waarbij de vader bovendien de moeder diskwalificeert. De weerstand bij [minderjarige] in het contact met de vader groeit. [minderjarige] voelt zich niet meer veilig en trekt zich steeds verder terug met als resultaat dat [minderjarige] helemaal geen omgang meer wil. Nu [minderjarige] klem is geraakt, is een periode van rust nodig.
De intrinsieke motivatie van de vader tot aanvaarding van hulp is er niet, hetgeen betekent dat hulpverlening geen kans van slagen heeft.
3.6.
Ter zitting heeft de raad, kort gezegd, verklaard dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] worden gedomineerd door de behoeftes van de vader. [minderjarige] pikt dit op en komt hierdoor klem te zitten. De behoeftes en tempo van [minderjarige] zouden leidend moeten zijn. De vader sluit niet goed aan bij [minderjarige] . De vader zou tegen [minderjarige] moeten zeggen: ‘fijn dat je goed zit bij mama’. Dat kan de vader nu niet, maar sensitief gedrag en empathisch handelen zijn wel te leren mits je niet de problemen bij een ander legt. De raad had graag gehoord dat de vader een psycholoog had benaderd om zicht te krijgen op zijn eigen situatie of dat hij eens een boek zou openslaan over sensitief ouderschap. Niemand anders kan dat voor de vader doen. Het is hiervoor niet nodig dat de vader daadwerkelijk contact heeft met [minderjarige] . Het gaat erom dat de vader zicht krijgt op hoe hij overkomt. De raad is ervan overtuigd dat de vader, met behulp van een psycholoog, genoeg handvatten kan halen uit het BOR-verslag. Voor nu adviseert de raad om de vader het recht op omgang te ontzeggen, zoals de rechtbank heeft gedaan omdat dit nu de enige bescherming biedt die er nog rest.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Artikel 1:377e, leden 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt:
De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank kan op verzoek van een ouder, of van een biologische ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, een beslissing waarbij de omgang is ontzegd tevens wijzigen na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
3.7.2.
In artikel 1:377a lid 3 BW worden de volgende ontzeggingsgronden vermeld:
het contact levert ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
de ouder is kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat tot contact;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, heeft bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder doen blijken;
het contact is anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.7.3.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het contact tussen de vader en [minderjarige] anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW. Het hof legt aan dit oordeel de volgende overwegingen ten grondslag.
3.7.4.
In de jaren 2012 tot en met medio 2016 gaven partijen uitvoering aan de omgangsregeling zoals door de rechtbank was vastgesteld. [minderjarige] kwam graag bij vader. In de loop van 2016 ontstonden er problemen. [minderjarige] kwam na een vakantie met zijn vader terug bij de moeder met een bidmatje en bidgewaden. [minderjarige] gaf te kennen dat hij van zijn vader vijf keer per dag moest bidden en dat hij hiervoor ’s nachts wakker werd gemaakt. Ook moest hij bepaalde geloofsgerelateerde teksten uit zijn hoofd leren. Een ander signaal dat [minderjarige] afgaf, was dat de vader steeds strenger werd in zijn straffen. Zo mocht [minderjarige] zijn bestek niet neerleggen en moest hij voor straf een uur op zijn kamer zitten. De moeder heeft de omgangsregeling na de zomervakantie van 2016 stopgezet. Na tussenkomst van de rechtbank hebben de vader en [minderjarige] begin 2017 enkele begeleide contacten met elkaar gehad via [instelling 2] . Hoewel [minderjarige] aanvankelijk open stond voor een hernieuwd contact met
de vader, is gebleken dat de vader vanuit [minderjarige] beschouwd te weinig positieve invulling heeft gegeven aan de contactmomenten en dat [minderjarige] gaandeweg steeds angstiger werd van zijn vader. De vader heeft zich richting [minderjarige] erg dwingend opgesteld en bleek niet in staat om vanuit de behoeftes van [minderjarige] invulling te geven aan de contactmomenten. De vader sprak negatief over mensen die belangrijk zijn voor [minderjarige] en belastte [minderjarige] door hem veel vragen te stellen: of [minderjarige] hem mist, hoeveel [minderjarige] hem mist, of [minderjarige] van hem houdt, waarom [minderjarige] hem niet belt. Dit plaatste [minderjarige] in een lastige situatie. De contacten werden volledig gedomineerd door de behoeftes van de vader.
Voor het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de vader in het verleden, zowel tijdens uitvoering van de reguliere omgangsregeling als later tijdens de begeleide omgangsmomenten, zoals blijkt uit het verslag van [instelling 2] , bij [minderjarige] gevoelens van onrust, instabiliteit en onveiligheid heeft gecreëerd en dat zijn optreden door [minderjarige] als bedreigend is ervaren. Inmiddels wil [minderjarige] geen contact meer met zijn vader. [minderjarige] heeft bij herhaling concrete signalen afgegeven over de problemen die hij ervaart met zijn vader. Dit wordt door de vader echter volledig verworpen en gebagatelliseerd, zo ook ter zitting van het hof is gebleken. Het is volgens de vader onmogelijk dat [minderjarige] bang is voor hem. Hiermee geeft de vader onvoldoende blijk van inzicht in zijn eigen rol. De vader is volhardend in zijn standpunt dat [minderjarige] wordt beïnvloed door de moeder. Het hof gaat hieraan voorbij. In de stukken zijn hiervoor onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Hieruit blijkt dat de moeder een betrokken opvoeder is die op een adequate manier met [minderjarige] omgaat en hem het contact met zijn vader gunt.
3.7.5.
De begeleide contacten hebben niet geleid tot hervatting van de reguliere omgangsregeling. Uit het eindverslag BOR ( [instelling 2] ) van 30 mei 2017 blijkt dat de vader wilde stoppen met de begeleide omgangscontacten. Inmiddels hebben de vader en [minderjarige] elkaar ruim anderhalf jaar geleden voor het laatst gezien. Gezien de houding van de vader vreest het hof dat de problemen zich in de toekomst zullen herhalen indien de contacten tussen de vader en [minderjarige] zouden worden hervat, ook – hoewel dit in hoger beroep niet voorligt – indien dit wederom binnen het begeleide kader zou plaatsvinden. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de vader bij herhaling erop is gewezen dat hij actief hulpverlening moet benaderen teneinde zicht te krijgen op de wijze hoe hij overkomt op anderen ( [minderjarige] in het bijzonder) en leert aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. De raad heeft ter zitting van het hof ook dit advies gegeven. Het hof constateert dat de vader tot op heden dit advies echter niet heeft opgevolgd. Integendeel, de vader heeft nadrukkelijk verklaard dat er bij hem geen sprake is van persoonlijke problematiek en dat hij geen hulpvraag heeft. Hij ervaart dat hij door de raad onterecht als “het probleem” wordt gezien. Het betoog van de vader dat hulpverlening alleen kan worden ingeschakeld indien er ook contact is tussen hem en [minderjarige] , wordt door het hof niet gevolgd, omdat de vader, zoals hiervoor is overwogen, in eerste instantie hulp voor zich zelf moet zoeken om te leren op adequate wijze met [minderjarige] om te gaan. Het hof hoopt dat de vader de concrete handvatten die de raad hem ter zitting hiervoor heeft gegeven, ter harte zal nemen.
3.7.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, P.P.M. van Reijsen en J.W. Hermans en is op 13 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.