In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om de ontzegging van de omgangsregeling te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader tijdelijk geen recht op omgang had met zijn kind, omdat het contact als belastend en onveilig werd ervaren door de minderjarige. De vader ontkende dat zijn gedrag angst bij het kind veroorzaakte en stelde dat de moeder invloed uitoefende op de perceptie van het kind over hem.
Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de vader niet in staat was om aan te sluiten bij de emotionele behoeften van het kind. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de omgang te ontzeggen, omdat de vader onvoldoende inzicht had in zijn rol en de impact van zijn gedrag op het kind. Het hof oordeelde dat het contact tussen de vader en het kind in strijd was met de zwaarwegende belangen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele veiligheid van het kind en de noodzaak voor ouders om hulp te zoeken om adequaat met hun kinderen om te gaan. De vader werd aangespoord om hulpverlening te zoeken om inzicht te krijgen in zijn gedrag en de gevolgen daarvan voor zijn kind. Het hof concludeerde dat de vader, door zijn houding en gebrek aan zelfinzicht, niet in staat was om een veilige en ondersteunende omgeving voor zijn kind te bieden, wat leidde tot de beslissing om de omgang te ontzeggen.