ECLI:NL:GHSHE:2018:5263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
200.242.902_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarigen na aanvaardbare termijn; perspectief kinderen bij pleegmoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, die de Duitse nationaliteit heeft, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de emotionele instabiliteit van de moeder en de positieve ontwikkeling van de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in een stabiele omgeving bij de pleegmoeder wonen en dat het perspectief van de kinderen daar ligt. De moeder had verzocht om een deskundigenonderzoek, maar het hof oordeelde dat dit niet zou bijdragen aan de beslissing. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. De moeder blijft echter altijd de moeder van de kinderen en kan een rol in hun leven behouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 december 2018
Zaaknummer: 200.242.902/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/244185 / FA RK 17-4891 en C/03/244203 / FA RK 17-4896
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader] , de (biologische) vader, hierna te noemen: de vader;
  • [de pleegmoeder] , de pleegmoeder, hierna te noemen: de pleegmoeder;
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen:

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juli 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - primair het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over hierna genoemde minderjarigen af te wijzen en subsidiair haar verzoek om een deskundige ex artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te benoemen, toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2018, heeft de GI verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen refereert de GI zich aan het oordeel van het hof.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2018, heeft de vader verzocht om het primaire verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen. De vader verzoekt het subsidiaire verzoek van de moeder toe te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ramakers;
  • mr. Degens namens de vader;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De vader en pleegmoeder zijn
,met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 augustus 2018;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 augustus 2018.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder heeft de Duitse nationaliteit. Partijen noch de rechtbank hebben zich uitgelaten over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot het verzoek de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen het hof onderschrijft.
3.2.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
Tot aan de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] uit en oefende de moeder het gezag over [minderjarige 2] uit.
[minderjarige 1] staat sinds 2 december 2014 onder toezicht en is op 12 januari 2015 op basis van een rechterlijke machtiging uit huis geplaatst. [minderjarige 2] staat sinds 23 februari 2016 onder toezicht en is op basis van een rechterlijke machtiging op 12 januari 2016 uit huis geplaatst. Beide kinderen wonen in hetzelfde perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd. De vader is benoemd tot voogd over [minderjarige 2] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover haar gezag over beide kinderen is beëindigd en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep
- zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld, dan wel onvoldoende gemotiveerd, dat de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding weer te dragen.
Bovendien dient door middel van een onafhankelijk onderzoek door een deskundige te worden vastgesteld of er sprake is van persoonlijke problematiek bij de moeder die maakt dat zij in pedagogisch opzicht niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen.
De beslissing van de rechtbank levert een schending op van artikel 6 en artikel 8 EVRM.
De moeder heeft in de uithuisplaatsing van de kinderen berust, omdat dit één van de voorwaarden was om de omgang met de kinderen weer tot stand te brengen. Alhoewel zij hierin nog steeds berust, is er sindsdien veel gebeurd. Dit maakt dat de moeder het niet eens is met de beëindiging van haar ouderlijk gezag.
De vader krijgt wel de erkenning en beloning voor zijn positieve ontwikkeling, maar bij de moeder wordt hieraan voorbij gegaan, hetgeen zijn weerslag heeft op de omgangsregeling. De moeder wil een positie die gelijkwaardig is aan die van de vader, hetgeen ook in het belang van de kinderen is. De moeder vindt de omgangsregeling te beperkt. Zij wenst een ruimere regeling, omdat zij zich in positieve zin heeft ontwikkeld en de huidige regeling goed verloopt.
De moeder heeft er verder alles aan gedaan om haar leven op de rit te krijgen, maar zij ziet dit niet terug in de raadsrapportage. Ten onrechte heeft de raad gedateerde informatie gebruikt in zijn rapport. Zij wenst dit door middel van een deskundigenonderzoek recht te zetten.
3.6.
De raad voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Het standpunt van de raad is ongewijzigd. Alhoewel beide ouders positieve stappen hebben gezet, lukt het de vader beter om op eigen kracht besluiten te nemen die in het belang van de kinderen zijn. De vader heeft zich hierin meer ontwikkeld.
Het blijft noodzakelijk om de moeder aan te sturen om het belang van de kinderen op de eerste plaats te zetten. Het is nog steeds niet helder welke positie de moeder inneemt. Van een volledige acceptatie van de uithuisplaatsing lijkt nog steeds geen sprake te zijn en de moeder is gefocust op de rechtsongelijkheid die zij ten opzichte van de vader voelt, terwijl het over de kinderen moet gaan. Het zou voor de kinderen goed zijn als de moeder er daadwerkelijk in berust dat er niet meer naar een thuisplaatsing wordt toegewerkt.
Een contra-expertise verhoudt zich niet goed tot de belangen van de kinderen en dient geen redelijk doel. Als de moeder het niet eens is met het raadsonderzoek, dan zijn er andere wegen die zij kan bewandelen. Het is niet passend om de kinderen met een nader onderzoek te belasten, nu een onderzoek voor hen geen enkele meerwaarde heeft.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift - zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep
- zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De moeder heeft te kampen met persoonlijke problematiek, waardoor zij instabiel en wispelturig is. Ze zegt A, maar er hoeft maar iets te gebeuren en dan zegt ze B. Als de moeder daadwerkelijk accepteert dat de kinderen bij de pleegmoeder opgroeien, dan heeft zij geen belang bij het hoger beroep. Het hoger beroep is in ieder geval niet in het belang van de kinderen, terwijl hun belang voorop dient te staan.
De moeder blijft echter wel de moeder van de kinderen en als uit een deskundigenonderzoek blijkt dat de moeder voldoende pedagogische vaardigheden heeft, dan verdient zij een tweede kans en kan zij het gezag mogelijk terugkrijgen. Om die reden kan de vader een deskundigenonderzoek ondersteunen.
3.8.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De bezoekregeling is in aanloop naar de zitting enige malen niet doorgegaan, omdat de situatie voor de moeder te emotioneel was. De omgang is inmiddels weer gestart en de moeder wordt erin begeleid om er een gezellig contact van te maken. Het is fijn dat de druk er nu af is zodat de moeder niet meer voelt dat ze verantwoording hoeft af te leggen. Een volgende stap kan zijn dat de begeleiding vanuit [instelling] wordt teruggebracht. De omgang verloopt immers goed. Een uitbreiding van de omgangsregeling heeft de GI vooralsnog niet voor ogen.
Voor de kinderen is het van belang dat er rust en duidelijkheid komt. Het is niet in hun belang dat zij nog uit het pleeggezin worden weggehaald. De aanvaardbare termijn hiervoor is inmiddels verstreken, zodat het gezag van de moeder dient te worden beëindigd.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Vast staat dat er geen sprake van misbruik van gezag is.
3.9.3.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen en tegen welk oordeel de moeder geen grieven heeft gericht, staat vast dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
3.9.4.
Daarnaast is het voor het hof voldoende komen vast te staan dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
Uit de stukken is gebleken dat de moeder de afgelopen jaren te kampen heeft gehad met emotionele schommelingen en instabiliteit. Vanwege de problematiek van de moeder is het niet mogelijk geweest om naar een thuisplaatsing toe te werken en is het evenmin gelukt om continuïteit te brengen in de omgangsregeling. Op initiatief van de moeder zijn er twee periodes geweest waarin er tijdelijk geen omgang tussen de moeder en de kinderen heeft plaatsgevonden.
Zelfs indien de moeder thans wel voldoende pedagogische vaardigheden zou hebben en voldoende stabiel zou zijn, dan is het in strijd met het belang van de kinderen om hen bij de pleegmoeder weg te halen. Beide kinderen zijn daar sinds geruime tijd geworteld. Zij ervaren rust in het pleeggezin en zij ontwikkelen zich hier goed. [minderjarige 1] is nog voor zijn eerste jaar bij de pleegmoeder geplaatst en verblijft hier al ruim drie en een half jaar. [minderjarige 2] is ruim twee en een half jaar geleden, direct na zijn geboorte, bij de pleegmoeder geplaatst en weet ook niet beter dan dat zijn huidige plek zijn thuis is.
3.9.5.
Het voorgaande maakt dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, waarmee ook gegeven is dat de in de wet genoemde aanvaardbare termijn voor een mogelijke terugplaatsing van de kinderen inmiddels is verstreken. De kinderen hebben veel meegemaakt en zij hebben behoefte aan stabiliteit en rust. Het is nu zowel voor de kinderen als voor de ouders van belang dat er zo veel mogelijk duidelijkheid komt over de plek waar de kinderen verder mogen opgroeien.
3.9.6.
Nu gebleken is dat de moeder de uithuisplaatsing van de kinderen niet ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk accepteert - dit blijkt immers al uit het door haar verzochte deskundigenonderzoek - acht het hof het in het belang van de kinderen dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
Dit laat onverlet dat de moeder altijd de moeder van de kinderen zal blijven en zij, temeer nu zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, een rol in hun leven zal behouden.
3.9.7.
Het voorgaande brengt tevens met zich dat het verzoek van de moeder om op de voet van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een contra-expertise te gelasten zal worden afgewezen, nu een dergelijk onderzoek niet mede kan leiden tot de in dezen te nemen beslissing en de belangen van de kinderen zich tegen een dergelijk onderzoek verzetten.
3.9.8.
Hetgeen de moeder voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden. Het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, staat inperking toe indien dit in het belang van de kinderen noodzakelijk wordt geacht en daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is voldaan.
Hetgeen de moeder heeft aangevoerd over de rechtsongelijkheid ten aanzien van de vader kan haar ook niet baten, nu de kwestie van het gezag van de vader niet aan het hof voorligt en hetgeen hiervoor is aangevoerd de beslissing zelfstandig kan dragen.
3.10.
Nu de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 april 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H.J. Witkamp en is op 13 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.