[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag en -maand] 1964,
thans verblijvende in de PI Vught, Nw Vosseveld 2 te Vught.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 tot en met 4 is ten laste gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Door en namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is verweer gevoerd ten aanzien van de strafoplegging. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is eveneens verweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 3 december 2000 tot en met 2 december 2002 te [plaats 1] , in de gemeente [plaats 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met zijn, verdachtes, kind, genaamd [slachtoffer/benadeelde partij] (geboren op [geboortedag en -maand ] 1986), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en/of gelikt en/of
- zich door die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft laten aftrekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 december 2002 tot en met 2 december 2004 te [plaats 1] , in de gemeente [plaats 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer/benadeelde partij] , geboren op
[geboortedag en -maand ] 1986, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft geduwd en/of gebracht en/of
- de borsten van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en/of
- de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en/of gelikt en/of
- zich door die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft laten aftrekken;
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 december 2004 tot en met 13 februari 2014 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , in de gemeente [plaats 1] en/of in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 5] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer/benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer/benadeelde partij] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of gebeten en/of aan de haren heeft getrokken en/of
- aan die [slachtoffer/benadeelde partij] (dreigend en/of agressief) heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Je moet naar het gesticht, je bent een rot mongooltje." en/of "Je komt nu mee." en/of
- opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het lichamelijk en/of psychisch overwicht dat verdachte, (mede) gelet op verdachtes positie als (agressieve/autoritaire) vader van die
[slachtoffer/benadeelde partij] (die op zeer regelmatige basis fysiek geweld gebruikte in de richting van die
[slachtoffer/benadeelde partij] ) en/of de hieruit voortkomende afhankelijke situatie, (telkens) op die
[slachtoffer/benadeelde partij] had, in welke lichamelijke en/of psychische overwicht situatie die [slachtoffer/benadeelde partij] zich (telkens) niet kon en/of durfde te verzetten tegen en/of onttrekken aan die seksuele handelingen van verdachte en/of daaraan geen weerstand kon en/of durfde te bieden en/of (aldus) voor die [slachtoffer/benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4.
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2003 tot en met 29 november 2005 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , in de gemeente [plaats 1] en/of in de gemeente [plaats 2] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [betrokkene 1] , geboren op [geboortedag en -maand betrokkene] 1987, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens) zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en/of gebracht in de vagina van die [betrokkene 1] .
Het hof leest de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 verbeterd, in dier voege dat na “gepleegd” wordt toegevoegd de oorspronkelijk ten laste gelegde zinsnede: “die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”. Het hof heeft vastgesteld dat bij de wijziging van dit feit door de advocaat-generaal kennelijk abusievelijk dit bestanddeel van artikel 245 Sr is weggevallen. Blijkens de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting was met de gevorderde wijziging van feit 1 enkel bedoeld het ten laste gelegde nader te verfeitelijken. Het ten opzichte van de aanvankelijke tenlastelegging wegvallen van voornoemd bestanddeel betreft aldus een kennelijke misslag, welke het hof met de verbeterde lezing van de tenlastelegging herstelt.
De in de tenlastelegging overigens voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Onder 4 wordt de verdachte verweten dat hij met [betrokkene 1] , toen zij minderjarig was, ontuchtige handelingen heeft verricht, terwijl zij aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
Dat er in de ten laste gelegde periode meerdere keren seksueel contact is geweest tussen de verdachte en de toen nog minderjarige [betrokkene 1] (geboren op [geboortedag en -maand betrokkene] 1987) , is door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bekend. Bovendien is blijkens het NFI-rapport van 6 juli 2015 de kans dat de verdachte de biologische vader is van de dochter van [betrokkene 1] , welke dochter is geboren op [geboortedag en -maand dochter] 2004, zijnde een datum waarop [betrokkene 1] zelf 16 jaar oud was, 900.000 keer groter dan wanneer verdachte niet verwant is aan deze dochter.
De verdediging heeft ten verwere aangevoerd dat er sprake was van een liefdesrelatie tussen verdachte en [betrokkene 1] en dat de seksuele contacten tussen hen op vrijwillige basis hebben plaatsgehad. Verdachte en [betrokkene 1] zijn ook later, toen laatstgenoemde 18 jaar was geworden, met elkaar gehuwd en hebben samen nog twee kinderen gekregen. Teneinde ontucht te kunnen bewijzen dient er sprake te zijn van gedragingen die in strijd zijn met de sociaal ethische norm en daarvan is, ondanks het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en [betrokkene 1] , in het geheel geen sprake geweest, aldus de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof overweegt dat, wat er ook zij van het antwoord op de vraag of er sprake is van gedragingen die in strijd zijn met de sociaal ethische norm, het hof op grond van de voorhanden zijnde stukken niet heeft kunnen vaststellen dat de minderjarige [betrokkene 1] ten tijde van het ten laste gelegde onder de hoede van de verdachte stond en dat zij juridisch of feitelijk aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. De minderjarige woonde immers blijkens de bevolkingsgegevens bij haar moeder op een ander adres dan dat van de verdachte. Daar komt bij dat de minderjarige 16/17 jaar oud was ten tijde van de seksuele contacten met de verdachte en dat zij noch haar moeder als wettelijk vertegenwoordiger aangifte hebben gedaan van het feit dat de verdachte seksuele contacten had gehad met een minderjarige die zich ten opzichte van de verdachte in een afhankelijke positie zou hebben bevonden en/of onvoldoende weerstand zou hebben kunnen bieden aan een aan die afhankelijkheid ontleend overwicht op haar.
Het hof is van oordeel dat al met al niet kan worden bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, zodat de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 3 december 2000 tot en met 2 december 2002 te [plaats 1] , althans in Nederland, meermalen met zijn, verdachtes, kind, genaamd [slachtoffer/benadeelde partij] (geboren op
[geboortedag en -maand ] 1986), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- zijn penis in de vagina en de anus en de mond van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft geduwd en/of gebracht en
- de borsten van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en
- de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en gelikt en
- zich door die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft laten aftrekken;
2.
hij in de periode van 3 december 2002 tot en met 2 december 2004 te [plaats 1] , althans in Nederland, meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer/benadeelde partij] , geboren op [geboortedag en -maand ] 1986, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,
- zijn penis in de vagina en de anus en de mond van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft geduwd en/of gebracht en
- de borsten van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en
- de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft betast en gelikt en
- zich door die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft laten aftrekken;
3.
hij in de periode van 3 december 2004 tot en met 13 februari 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of in de gemeente [plaats 2] en/of in de gemeente [plaats 5] , meermalen, telkens door geweld of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer/benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer/benadeelde partij] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte meermalen, telkens
- die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft geslagen en geschopt en gebeten en
- opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het lichamelijk en/of psychisch overwicht dat verdachte, mede gelet op verdachtes positie als agressieve/autoritaire vader van die
[slachtoffer/benadeelde partij] (die op zeer regelmatige basis fysiek geweld gebruikte in de richting van die
[slachtoffer/benadeelde partij] ) en de hieruit voortkomende afhankelijke situatie, op die [slachtoffer/benadeelde partij] had, in welke lichamelijke en/of psychische overwicht situatie die [slachtoffer/benadeelde partij] zich niet kon en/of durfde te verzetten tegen en/of onttrekken aan die seksuele handelingen van verdachte en/of daaraan geen weerstand kon en/of durfde te bieden en aldus voor die [slachtoffer/benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking van de gevoerde verweren
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit van de feiten onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde is aangevoerd dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster toen zij nog minderjarig was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep wel bekend dat hij met zijn dochter, toen zij 21 jaar en dus meerderjarig was, drie of vier keer seksueel contact heeft gehad. Daarbij is echter geen sprake geweest van dwang of geweld. Dat seksuele contact heeft op vrijwillige basis plaatsgevonden.
De omstandigheid dat de verdachte eerder andersluidende verklaringen heeft afgelegd, hetgeen door de rechtbank is bestempeld als kennelijke leugenachtigheid om de waarheid te bemantelen, houdt verband met de omstandigheden dat de verdachte zich schaamde voor de seksuele contacten met zijn dochter en hij toen bovendien nog getrouwd was met [betrokkene 1] . Later heeft hij na lang wikken en wegen alsnog openheid van zaken gegeven. Dit kan de verdachte nu niet worden tegengeworpen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn. De verdediging heeft daarbij in de kern erop gewezen dat de aangeefster zich op diverse punten tegenspreekt, zij haar verklaring continue aanpast en voorts verklaart over bizarre en absurde vormen van seksueel misbruik. Dit maakt volgens de verdediging de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs, welk standpunt steun vindt in de uitgebrachte deskundigenrapportage van professor Van Koppen. Van Koppen stelt in zijn rapport dat het verhoor van aangeefster onder de maat is geweest (geen kritische ondervraging en in het algemeen suggestieve verhoren) en dat er weinig te weten is gekomen over de zogenaamde “disclosure”, de wijze waarop aangeefster is gekomen tot het doen van aangifte en de manier waarop de verklaring tot stand is gekomen. Er zijn volgens de verdediging sterke aanwijzingen dat aangeefster zich door externe factoren heeft laten bewegen om de seks met haar vader als onvrijwillig te bestempelen en als zodanig naar buiten heeft gebracht. Het opende voor haar wegen naar een nieuw leven en het zich los weken van haar vader. Daarbij zou ze onder invloed van derden hebben gestaan, zoals haar toenmalige vriend [getuige 1] .
Aangeefster heeft verklaringen afgelegd die elkaar op bepaalde punten tegenspreken dan wel heeft zij haar verklaring op punten aangepast. Over haar “eerste keer” met haar vader heeft zij bijvoorbeeld twee verschillende versies verteld. Bovendien hebben anderen over aangeefster verklaard dat ze regelmatig liegt.
Voldoende steunbewijs?De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er voor de feiten onder 1 en onder 2 geen enkel steunbewijs voorhanden is. Het strafrechtelijk verwijt is volledig gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer/benadeelde partij] .
Ten aanzien van het feit onder 3 kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van fysieke mishandeling of uitgeoefende dwang door de verdachte. Door anderen wordt hij getypeerd als een goede vader en man die voor iedereen klaar staat. Ook aangeefster en haar moeder [getuige 2] hebben ten tijde van een eerdere strafzaak positief over de verdachte verklaard. Dat zij daartoe zouden zijn gedwongen dan wel uit angst zo hebben verklaard, blijkt volgens de verdediging niet.
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte staat vast dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen hem en zijn dochter [slachtoffer/benadeelde partij] , maar dat de verdachte fysiek geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd om zijn dochter daartoe te dwingen, kan uit het dossier niet worden opgemaakt. Evenmin is er sprake van andere feitelijkheden of een bedreiging met andere feitelijkheden. Het bestaan van een familieband of een afhankelijkheidsrelatie is niet voldoende om tot een veroordeling van artikel 242 Sr te kunnen komen. Er is geen bedreigende sfeer ontstaan waardoor aangeefster zich gedwongen voelde de seksuele handelingen te ondergaan.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van de onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof volgt de verdediging niet in haar standpunt dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn. Naar het oordeel van het hof zijn deze in de kern consistent en komen deze op essentiële onderdelen overeen met andere bewijsmiddelen in het dossier.
Voor zover er sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen van aangeefster, zijn die van ondergeschikte aard en begrijpelijk gelet op de werking van het menselijk geheugen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de aangeefster vanaf haar 14e levensjaar veelvuldig is mishandeld en seksueel is misbruikt, dat zij een IQ van 74 heeft en licht verstandelijk beperkt is.
Aangeefster heeft bovendien de ontuchtige handelingen van verdachte in het kader van diens agressieve, dwingende, controlerende en geen tegenspraak duldende karakter geplaatst, waartegen zij als jong meisje nauwelijks bestand was. Dat specifieke karakter van verdachte is door verschillende andere personen bevestigd.
Gelet op het vorenstaande wordt het verweer van de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster verworpen. Haar verklaring is betrouwbaar en er is geen grond voor bewijsuitsluiting.
Het rapport van professor Van Koppen stelt het hof terzijde nu aan deze rapportage geen eenduidige conclusie kan worden ontleend, in belastende noch in ontlastende zin.
Wat betreft de stelling van de verdediging dat er geen steunbewijs voorhanden is voor het seksueel misbruik tijdens de minderjarigheid van aangeefster, zoals ten laste is gelegd onder 1 en onder 2, en evenmin voor de onder 3 ten laste gelegde dwang, overweegt het hof als volgt.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de ten laste gelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Opgemerkt dient echter te worden dat niet vereist is dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Voorts is het zo dat steunbewijs voor het ene ten laste gelegde feit, tevens kan worden gebruikt als steunbewijs voor het andere ten laste gelegde feit indien dit redengevend is.
In het onderhavige geval is er naar het oordeel van het hof wel degelijk sprake van steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij] voor zover die het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde betreft.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn - eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde - verklaring dat hij een aantal malen seks heeft gehad met zijn dochter [slachtoffer/benadeelde partij] bevestigd. Daarmee staat voor het hof vast dat de familierelatie tussen verdachte en zijn dochter [slachtoffer/benadeelde partij] voor verdachte kennelijk geen enkel beletsel was voor het hebben van seks met haar. De betreffende verklaring van verdachte kan naar het oordeel van het hof dan ook gelden als steunbewijs voor alle drie de bewezen verklaarde feiten.
Ook wat betreft de bewezen verklaarde dwang vindt de door aangeefster geschetste context bevestiging in het steunbewijs, waarin sprake is van de agressieve, dwingende, controlerende en geen weigering duldende handelwijze van verdachte. Uit dit steunbewijs dat wordt gevormd door de hierboven weergegeven verklaringen en/of rapportages van [naam wijkagent] , [naam thuisbegeleider] en de getuigen [getuige 1] , [betrokkene 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , blijkt van een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon ook herkenbaar aanwezig is in de door [slachtoffer/benadeelde partij] afgelegde verklaringen omtrent de dwang die van haar vader uitging. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat blijkens de genoemde bewijsmiddelen zich een patroon aftekent van jarenlang verbaal en fysiek geweld, van vernederingen, van een dwingende houding en van extreem controlerend gedrag van verdachte jegens zijn dochter [slachtoffer/benadeelde partij] en dat dit ook aan de orde was tijdens de relatie tussen verdachte en zijn ex-partner [getuige 2] en - in mindere mate - bij [betrokkene 1] .
Aldus is er gelet op het bovenstaande naar het oordeel van het hof sprake van de aanwezigheid van voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij] waar het de onder 1., 2. en 3. bewezen verklaarde feiten betreft om – in onderlinge samenhang beschouwd - tot een bewezenverklaring van die feiten te komen.
Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
(ten aanzien van de periode van 3 december 2004 tot en met 31 december 2009)
Verkrachting,
meermalen gepleegd
en
(ten aanzien van de periode van 1 januari 2010 tot en met 13 februari 2014)
verkrachting,
terwijl het feit is begaan jegens zijn kind, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
De rechtbank heeft verdachte terzake het meermalen plegen van ontucht met en de verkrachting van zijn dochter [slachtoffer/benadeelde partij] en het plegen van ontucht met [betrokkene 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft terzake de vier ten laste gelegde feiten in hoger beroep primair gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, alsook de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 10 jaar buitenproportioneel is wanneer de strafoplegging in soortgelijke zaken in ogenschouw wordt genomen. Bovendien heeft de rechtbank alle elementen die [slachtoffer/benadeelde partij] in haar verklaring heeft benoemd in strafverzwarende zin meegewogen, terwijl de rechtbank tegelijkertijd van oordeel was dat bepaalde elementen uit haar verklaring niet konden kloppen.
De verdediging heeft voorts verweer gevoerd tegen de gevorderde oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging en stelt dat een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden vastgesteld. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum durven het niet aan een diagnose te stellen dan wel een advies te geven. Het niet kunnen toetsen van eerder vastgestelde diagnoses zou er aan in de weg staan dat het hof zelfstandig een stoornis vaststelt. Bovendien kan niet worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre een eventuele stoornis verband houdt met het delict en is er geen zicht op behandelmogelijkheden, wat uiteindelijk het doel van de maatregel is. Ten slotte is het de vraag in hoeverre er sprake is van een recidiverisico aangezien de delicten dusdanig specifiek zijn en gepleegd zijn binnen familiaire verhoudingen. De rapporten uit 2005, 2007 en 2008 zijn opgesteld in het kader van een verdenking van verkrachting van twee volwassen vrouwen en niet in het kader van ontucht c.q. seksuele delicten ten aanzien van van de verdachte afhankelijke personen.
Het hof overweegt als volgt.
Straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Tevens is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter [slachtoffer/benadeelde partij] vanaf haar 14e levensjaar, alsmede aan verkrachting toen zij meerderjarig was. Daarmee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van zijn dochter. Dat het misbruik heeft plaatsgevonden in haar eigen (ouderlijke) woning en dat verdachte de vader is van [slachtoffer/benadeelde partij] waar en bij wie zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, maakt de impact voor haar des te groter. Het lijdt voor het hof geen twijfel, gezien ook haar schriftelijke slachtofferverklaring, dat [slachtoffer/benadeelde partij] door de gebeurtenissen psychisch ernstig is beschadigd. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de belangen van zijn dochter en heeft zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Het hof rekent hem dit zeer aan. Daar komt bij dat [slachtoffer/benadeelde partij] in 2010 zwanger is geraakt en dat blijkens het verwantschapsonderzoek van Verilabs d.d. 27 juni 2016 niet valt uit te sluiten dat verdachte de mogelijke vader is van het uit deze zwangerschap geboren kind [voor en -achternaam kind] , waarbij de vaderschapswaarschijnlijkheid is berekend met 99,9%.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Maatregel
Daarnaast is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en dat hij van overheidswege dient te worden verpleegd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Allereerst stelt het hof vast dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het door het hof bevolen onderzoek naar haar geestvermogens in het Pieter Baan Centrum. Verdachte is een zogenoemde weigerende observandus. In dat kader stelt het hof het navolgende voorop.
Indien sprake is van een weigerende observandus, is ingevolge artikel 37a, derde lid Sr oplegging van TBS ook mogelijk zonder het in artikel 37, tweede lid, Sr bedoelde multidisciplinaire deskundigenadvies. Daarmee wordt gewaarborgd dat indien verdachte tactisch de keuze kan maken om niet mee te werken aan gedragskundig onderzoek, hij het daarmee nog niet in zijn macht heeft de uitkomst van de rechterlijke beslissing over zijn toerekeningsvatbaarheid te bepalen.
Artikel 37 lid 3 Sr schrijft voor dat de rechter zich in een dergelijk geval 'zoveel mogelijk' van vervangende rapportage moet laten voorzien, bijvoorbeeld door gebruik te maken van eerder uitgebrachte rapportages aan de hand waarvan de rechter zich een oordeel kan vormen of bij betrokkene sprake is van een stoornis. Die vervangende rapportage is doorgaans kwalitatief beperkt: hetzij omdat die rapportage niet recent is, hetzij omdat zij berust op onvolledig onderzoek waarbij zich gevallen kunnen voordoen waarin gedragsdeskundigen als gevolg van de weigering van de verdachte bij het vastleggen van hun conclusies en bevindingen aan de grenzen komen van wat zij op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen nog kunnen verantwoorden. Voorts kan het voorkomen dat over de verdachte niet eerder rapportages zijn uitgebracht.
In het uiterste geval kan de rechter tot de vaststelling van een stoornis komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
In het licht van hetgeen hierboven is overwogen stelt het hof vast dat met betrekking tot de persoon van verdachte zijn opgemaakt:
- een reclasseringsrapport d.d. 27 juli 2015, waaruit volgt dat de verdachte niet wenste mee te werken aan een reclasseringsonderzoek en
- een rapportage Pro Jusititia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 10 juni 2016, opgemaakt door D.C.W.H. Naus, psychiater en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog en bijgevoegd het milieuonderzoek opgemaakt door [naam milieuonderzoeker] .
Laatstgenoemde rapportage is opgemaakt na een opname van verdachte van ruim zes weken in het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek naar zijn geestvermogens geweigerd. Wel werd gesproken met enkele leden van het sociale netwerk van verdachte. Door de weigering van verdachte - welke weigering volgens psycholoog Salet vooral lijkt voort te komen vanuit zijn procespositie, er zijn althans geen aanwijzingen dat hij vanuit pathologische gronden het onderzoek weigert - dienden de onderzoekers hun informatie te halen uit beschikbare stukken, het milieuonderzoek en groepsobservatie.
Psychiater Naus en psycholoog Salet stellen in hun forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling dat de in de eerdere onderzoeken betreffende verdachte gestelde diagnose van een persoonlijkheidsstoornis en de verminderde intelligentie, overeen komen met het beperkte beeld dat zij van verdachte hebben verkregen, maar dat zij deze diagnose onvoldoende hebben kunnen toetsen, uitdiepen en onderbouwen om deze te kunnen bevestigen.
De door de deskundigen genoemde eerdere onderzoeken betreffen een aantal psychiatrische en psychologische onderzoeken naar de geestvermogens van de verdachte uit 2005, 2007 en 2008 die in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte (vermeende verkrachtingen van twee ex-partners) zijn gedaan en aan welke onderzoeken de verdachte wel zijn medewerking heeft verleend. Van deze onderzoeken zijn de volgende rapportages opgemaakt:
- een psychiatrische rapportage d.d. 18 juni 2005 van psychiater drs. A.T.H.J. Gerads en een psychologische rapportage van psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers d.d. 20 juni 2005;
- een aanvullende psychiatrische rapportage van drs. Gerads d.d. 7 januari 2007 en een aanvullende psychologische rapportage van drs. Zwegers d.d. 24 januari 2007;
- een psychiatrische rapportage van drs. J.R. Nijdam, zenuwarts, d.d. 29 mei 2008 en een psychologische rapportage van drs. Zwegers d.d. 17 juni 2008.
In zijn rapportage van 2005 concludeerde psychiater Gerads dat bij verdachte sprake was van een benedengemiddelde tot zwakbegaafde intelligentie en een gemengde cluster B persoonlijkheidsstoornis welke gecombineerd borderline en antisociale kenmerken bevat met een zeer beperkte ego draagkracht en beperkt gedragsrepertoire. Er werd toen een sterke verminderde toerekeningsvatbaarheid voor de toen aan de orde zijnde zedenzaken geadviseerd met inschatting van een aanzienlijke herhalingskans. Geadviseerd werd oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging. Dit advies werd ondersteund door psycholoog Zwegers, die in zijn rapportage stelde dat indien het ten laste gelegde (hof: de eerder genoemde vermeende verkrachtingen) bewezen zou worden, het aannemelijk was dat de stoornis in oorzakelijk verband stond met betrokkene’s gebrekkige ontwikkeling. Zwegers adviseerde om betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
In 2007 is in die strafzaak door Gerads en Zwegers aanvullend gerapporteerd, waarbij door hen is gesteld dat de in de rapportage uit 2005 gestelde diagnose en het advies aangaande de toerekeningsvatbaarheid nog altijd actueel was.
In die genoemde eerdere strafzaak werd verdachte door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging. In hoger beroep is de verdachte van deze feiten vrijgesproken.
Tijdens de procedure in hoger beroep is verdachte opnieuw onderzocht door zenuwarts Nijdam die tot een conclusie kwam gelijkluidend aan de in de eerdere rapportages van Gerads en Zwegers gestelde diagnose van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken. Omdat verdachte de ten laste gelegde feiten ontkende kon niets worden gezegd over de doorwerking van de stoornis in het tenlastegelegde. De door Nijdam gestelde persoonlijkheidsstoornis werd vervolgens in hoger beroep door Zwegers bevestigd in zijn (derde) rapportage van 17 juni 2008.
In de onderhavige strafzaak heeft het hof ter terechtzitting van 29 november 2018 psychiater Naus en psycholoog Salet als deskundigen gehoord. Zij hebben verklaard dat indien de in eerdere rapportages over verdachte aanwezig geachte persoonlijkheidsstoornis niet wordt behandeld, deze, gelet op het chronische karakter van de stoornis, niet ‘vanzelf’ over gaat. Wel kan het zijn dat met het vorderen van de leeftijd de scherpe kantjes er van af gaan, maar de stoornis blijft.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de door Gerads, Zwegers en Nijdam gestelde diagnose betreffende de verdachte nog steeds actueel is omdat verdachte nadien geen behandeling heeft ondergaan en er volgens de verklaring van de deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep sprake is van een chronisch toestandsbeeld, waar zonder behandeling geen of nagenoeg geen wijziging in komt.
Gelet op de verklaringen van voornoemde deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep, het door hen opgestelde rapport en het feit dat thans eveneens zedendelicten aan de orde zijn, verenigt het hof zich met de reeds hiervoor weergegeven conclusies en bevindingen van de deskundigen Gerads, Zwegers en Nijdam die verdachte in het kader van de eerdere zedenzaak hebben onderzocht, en maakt deze tot de zijne.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat de bewezen verklaarde feiten door verdachte zijn begaan vanuit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en is het aannemelijk dat zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde in enige mate door die gebrekkige ontwikkeling werden beïnvloed, in die zin dat het bewezen verklaarde hem in verminderde tot enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht tevens causaal verband aanwezig tussen de door die deskundigen vastgestelde stoornis en het onderhavige feit. Ook het recidivegevaar acht het hof aanwezig, gezien de aard en de intensiteit van de stoornis.
Zoals door Zwegers in zijn rapportage van 2005 is aangegeven heeft de verdachte de neiging zich vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling in relaties te storten waaraan hij zijn identiteit compleet ontleent. Er bestaan sterke drijfveren om een relatiebreuk te voorkomen en hij heeft vanuit zijn gebrekkig ontwikkelde persoonlijkheidsstructuur sterk de neiging zichzelf te poneren, te laten gelden en gevoelens van machteloosheid met machtsvertoon te compenseren. Het is niet uitgesloten dat bij verdachte een verwevenheid tussen seksualiteit en geweld bestaat. Vanuit deze psychodynamiek bestaat een verhoogde kans op recidive. Blijkens het rapport van Gerads uit 2005 bezit verdachte nauwelijks het vermogen adequaat met zijn frustraties en gevoelens om te gaan, hetgeen past bij de gevonden persoonlijkheidsstoornis en verder ondermijnd wordt door diens functioneren op zeer laaggemiddeld/zwakbegaafd niveau. Verdachte heeft eigen en andermans grenzen en grenzen tussen fantasie en werkelijkheid onvoldoende helder, zodanig dat hij bij toename van druk wordt overvraagd, grenzen vervagen en chaos ontstaat, waarbij spanningen makkelijk en snel kunnen oplopen en tot agressieve en/of seksuele impulsdoorbraken kunnen leiden. Verdachte staat egocentrisch in het leven met gevoeligheid voor verwerping en verlating en er ontstaan problemen als dit dreigt. Verdachte tracht dit krampachtig bij te sturen, met handelingen welke de spanning verder doen toenemen en verdachte ertoe aanzetten zich krampachtiger en extremer te gaan gedragen, met toename in gevaar voor zowel zichzelf als voor anderen. Hierbij kunnen gedragsvormen ontstaan die buiten de maatschappelijk geaccepteerde normen vallen met het karakter van een delict.
Dat er met de onderhavige feiten sprake is van andere delicten dan die in het kader waarvan voornoemde onderzoeken zijn verricht, te weten ontucht gepleegd binnen familiair verband, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt de door de deskundigen genoemde kans op herhaling van het plegen van seksuele delicten (met geweld), naar het oordeel van het hof niet anders. Het betreft in beide gevallen zedendelicten en de onderzoeken zijn daarop gericht geweest.
Het hof is overtuigd van de noodzaak tot een behandeling van de verdachte in gestructureerde vorm. Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, dat deze behandeling plaatsvindt in het dwingend juridisch kader van een terbeschikkingstelling van de verdachte, waarbij hij van overheidswege zal worden verpleegd. Dit leidt het hof af uit de aard van de vastgestelde stoornis(sen), de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, en de inhoud van de voornoemde rapportages die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht.
De door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt bovendien opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof neemt ook hier in aanmerking de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde en de inhoud van de voornoemde rapportages die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht.
Vordering van de [slachtoffer/benadeelde partij]
De [slachtoffer/benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.220,75, te weten een bedrag van € 220,75 aan geleden materiële schade (terzake van de door haar gemaakte reiskosten naar het politiebureau en het kantoor van de advocaat) en een bedrag van € 20.000,00 aan geleden immateriële schade (terzake van de ernstige inbreuk op haar lichamelijke en geestelijke integriteit), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf - blijkens de aan de vordering gehechte bijlage 2a - 1 januari 2001.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.220,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2014. De rechtbank heeft de immateriële schade gematigd tot een bedrag van € 15.000,00 en heeft het overige deel van die vordering afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter onderbouwing van de schade is het navolgende aangevoerd. Verdachte heeft op zeer ernstige manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Zij heeft blijkens een psychologisch rapport van 22 april 2016 aanzienlijke emotionele schade geleden. Gelet op haar cognitieve vermogens was de benadeelde partij kwetsbaar. Bovendien is haar dochter de dochter van haar vader.
De benadeelde partij is getraumatiseerd en gediagnosticeerd met chronische PTSS en dissociatieve stoornis. Ze heeft nog dagelijks last van herbelevingen en dissociaties. Er is sprake van een laag zelfbeeld en angst voor de verdachte en zijn familie. Ze heeft weinig sociale contacten en is onzeker over haar lichaam.
De vordering is van de zijde van verdachte betwist voor zover het betreft de gevorderde immateriële schade. De raadsvrouw van de verdachte heeft daartoe aangevoerd dat de gediagnostiseerde PTSS niet enkel is terug te voeren op de ten laste gelegde feiten, maar dat er meer factoren aan ten grondslag liggen. Zo is er sprake geweest van verwaarlozing in haar jeugd en een scheiding van haar ouders. De benadeelde partij heeft van jongs af aan veel spanningen in huis meegemaakt. Ook is zij in de prostitutie terecht gekomen en is haar dochter uit huis geplaatst. Daar komt bij dat ze een verstandelijke beperking heeft. Dit alles heeft ongetwijfeld ook psychische schade veroorzaakt en een rol gespeeld bij de diagnose PTSS. De verdediging wijst erop dat het een zware belasting van het strafproces oplevert om hier dieper op in te gaan. De situaties in de jurisprudentie waar de benadeelde partij op wijst zijn volgens de verdediging niet vergelijkbaar. De verdediging verzoekt dan ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de hoogte van de schadevergoeding te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [slachtoffer/benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 1, onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft reiskosten gemaakt en deze zijn door de verdediging niet betwist. Deze kosten zijn derhalve voor toewijzing vatbaar.
Voorts is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Het hof acht dat bedrag, gelet op het strafbare handelen van verdachte en de geestelijke gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals dit uit de schriftelijke toelichting op de vordering blijkt, billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om tot matiging van dat bedrag over te gaan. Dat er ook andere factoren een rol kunnen hebben gespeeld bij de diagnose PTSS, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, maakt dat niet anders.
Het verweer wordt verworpen.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de verdachte tot vergoeding van de gevorderde materiële en immateriële schade gehouden is, zodat de vordering toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 13 maart 2017 (zijnde de datum van de dagtekening van de vordering) en voor de immateriële schade vanaf 1 januari 2001 (als verzocht) tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer/benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 20.220,75. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 242, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.