ECLI:NL:GHSHE:2018:5246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
200.248.501_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg verzocht om beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei, maar de rechtbank had geoordeeld dat hij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2018, waarin werd vastgesteld dat de appellant onvoldoende had gesolliciteerd en dat er een aanzienlijke boedelachterstand was ontstaan. De appellant had in zijn beroepschrift aangevoerd dat de achterstand voornamelijk het gevolg was van een misverstand met zijn echtgenote en dat hij sindsdien zijn afdrachtplicht had nageleefd. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2018 zijn zowel de appellant als zijn echtgenote gehoord, evenals de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn inspanningen, niet voldoende had gedaan om de boedelachterstand in te lopen en dat hij niet had voldaan aan de sollicitatieplicht. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen aan de appellant konden worden toegerekend en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 december 2018
Zaaknummer : 200.248.501/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/710 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.R. Juriaans te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair te bepalen dat de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling eindigt met de zogenaamde schone lei,
subsidiair dat de looptijd van de schuldsanering wordt verlengd met een periode van maximaal zes maanden waarbinnen hij de achterstand dient weg te werken en dat hij daarbij is ontslagen van de reguliere afdrachtplicht, meer subsidiair dat de regeling wordt verlengd met een termijn van maximaal twee jaren doch in elk geval eindigt met de schone lei op de dag waarop hij de boedelachterstand zal hebben ingelopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Juriaans,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • [echtgenote] , echtgenote van [appellant] (in gemeenschap
van goederen gehuwd), in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: [echtgenote]
.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 27 oktober 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 5 november 2018.
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 6 oktober 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Zijn echtgenote, [echtgenote] , met wie [appellant] in gemeenschap van goederen gehuwd is, is niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling in 2015, omdat deze regeling eerder op haar van toepassing is geweest. Die regeling is beëindigd in 2008.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.5. De rechtbank is gebleken dat de schuldenaar gedurende de looptijd van de
schuldsanering onvoldoende en bij tijden helemaal niet aanvullend heeft gesolliciteerd. Hier wordt vanaf het tweede verslag (april 2016) melding van gemaakt. Vanaf het zesde verslag (april 2018) wordt opgemerkt dat meneer wél aanvullend solliciteert, maar dat dit niet gemotiveerd overkomt. De rechtbank onderstreept, nadat zij kennis heeft genomen van deze sollicitaties het standpunt van de bewindvoerder dat de schuldenaar niet gemotiveerd lijkt te zijn aanvullend werk te vinden. De motivering is, als al aanwezig, zeer kort, en is veelal beperkt tot opmerkingen als "ik zoek een leuke baan die naast mijn huidige baan past". In meerdere gevallen laat de schuldenaar ook na zijn cv mee te sturen. In het tweede verslag wordt ook melding gemaakt van een nieuwe schuld van € 1.250,- (achterstand in de huur en verzekeringen) en een boedelachterstand van € 2.300,-. Schuldenaar heeft hiertoe tot tweemaal toe een waarschuwingsbrief namens de rechter-commissaris ontvangen, op 12 mei 2017 en op 29 mei 2018. In de eerste waarschuwingsbrief werd al melding gemaakt van een hoge boedelachterstand. In de tweede waarschuwingsbrief wordt opgemerkt dat de boedelachterstand ziet op een bedrag van € 2.913,81. Dit bedrag is sindsdien verder opgelopen tot € 3.230,09. In het zesde verslag wordt wederom melding gemaakt van een nieuwe schuld. In de verslagen is steeds vermeld op welke punten de regeling niet naar behoren verliep. De rechtbank deelt de visie van mr. Juriaans, dat de tekortkomingen niet verwijtbaar zijn, niet. Uit de tabel boedelbijdragen is af te lezen dat schuldenaar nagenoeg elke maand te weinig heeft afgedragen. Voorts wordt ter zitting op geen enkel manier een voorstel gedaan over het inlopen van de achterstand, behoudens dat de afdracht gematigd zou moeten worden. Voor matiging van de afdracht ziet, gezien voornoemde, de rechtbank
geen aanleiding, daar zij van oordeel is dat het ontstaan van de boedelachterstand wel
degelijk verwijtbaar is. Verlening[(het hof begrijpt: verlenging)]
van de regeling biedt geen uitkomst voor het aflossen van de boedelachterstand. Bij een verlenging van twee jaar zal de schuldenaar ruim € 130,00 per maand extra aan de boedel moeten afdragen om de achterstand in te lopen. Niet gebleken is dat dit haalbaar is. Dat de schuldenaar gedurende de regeling wel een substantieel bedrag heeft weten te sparen doet hier niets aan af, nu schuldeisers aanspraak kunnen maken op betaling van hun volledige vordering.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft sedert aanvang van de schuldsaneringsregeling budgetbeheer en van daaruit worden de afdrachten naar de boedel gedaan. Tot en met januari 2017 is [appellant] niet tekortgeschoten in zijn afdrachtplicht. Een misverstand bij [echtgenote] begin 2017 heeft tot gevolg dat haar inkomen niet is ingebracht over periode 2 en 3 van 2017. Uitsluitend hierdoor is een achterstand van € 4.068,50 ontstaan. [appellant] valt hiervan niet of amper een verwijt te maken. Sedertdien valt er op de afdrachtplicht niets aan te merken. [appellant] wenst aan te tekenen dat de achterstand niet € 3.230.09 bedraagt omdat dit bedrag het resultaat is van de verrekening van het salaris van de bewindvoerder en van de bankkosten met de bijdrage c.q. de ontvangen afdrachten. Maandelijks wordt tenminste € 35,00 bijgedragen, dit bedrag komt van het inkomen van [appellant] . Het inkomen van [echtgenote] gaat naar een reserveringsrekening en wordt daar gespaard. Telkens na instructie van de bewindvoerder wordt het aldus verzamelde bedrag overgemaakt naar de boedelrekening.
[appellant] is daarnaast niet of niet meer dan in zeer geringe mate verwijtbaar wat de nieuwe schulden betreft, die de terugvordering zijn van teveel ontvangen huurtoeslag en zorgtoeslag. Deze situatie houdt direct verband met het feit dat [appellant] en [echtgenote] aanvankelijk een WW-uitkering genoten, vervolgens een (lagere) WWB-uitkering genoten en [echtgenote] daaropvolgend eerst onregelmatig inkomen uit werk heeft verworven. Met de Belastingdienst is een betalingsregeling getroffen die via de budgetbeheerder loopt.
[appellant] heeft van meet af aan getracht aan werk te komen. Hij heeft gesolliciteerd. Met zijn leeftijd, opleiding en ervaring viel dat niet mee. Na te zijn tewerk gesteld voor aanvankelijk 32 uur per week, waarop de bewindvoerder hem heeft gemaand toch aanvullend te solliciteren, heeft hij hieraan gehoor gegeven. Het verwijt van de bewindvoerder in het 6e verslag dat hij niet gemotiveerd zou zijn is ten onrechte. Uiteindelijk is hij erin geslaagd via Randstad gedetacheerd te worden bij [bedrijf] . Het gaat om een fulltime baan die reeds ingevuld wordt door [echtgenote] en voor [appellant] binnen de horizon ligt. Onder deze omstandigheid is het niet goed voorstelbaar hoe [appellant] nog een andere baan zou moeten aannemen en de daaraan verbonden taken uitvoeren. [appellant] was kort voor de behandeling van de eindzitting en ook tijdens de eindzitting arbeidsongeschikt, doch hij verwacht binnen korte tijd zich arbeidsgeschikt te melden. Kortom, de tekortkoming in de sollicitatieplicht, voor zover die al verwijtbaar bestond, betreft niet meer dan enige korte perioden tijdens de afgelopen drie jaar waarvan niet gebleken is dat de boedel is benadeeld, of anders gezegd; deze tekortkomingen zouden buiten beschouwing mogen blijven.
Tot slot heeft de rechtbank zonder enige, althans met onvoldoende, motivering het verzoek om verlenging van de schuldsaneringsregeling ter zijde gelegd, terwijl hierom nadrukkelijk en gemotiveerd is gevraagd. Bovendien is ook door de bewindvoerder in het 6e verslag verlenging gesuggereerd. In haar brief aan de rechter-commissaris van 13 september 2018 adviseert de bewindvoerder verlenging . Dit advies is ook aangekondigd aan [appellant] . Tevens heeft de bewindvoerder aangegeven dat zij ter zitting dit advies door tussenkomst van haar vervanger aan de rechtbank zal voorleggen. [appellant] is niet bekend met het verzoek van de bewindvoerder d.d. 17 september 2018, waarnaar de rechtbank onder r.o. 1.1. van het vonnis verwijst, tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei. Het oordeel van de rechtbank dat er geen perspectief is dat de boedelachterstand tijdens een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling kan worden ingelopen doet geen recht aan [appellant] , die immers tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling heeft getoond bereid en in staat te zijn met behulp van [echtgenote] door spaarzaamheid en extra afdrachten de achterstand in te lopen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Het is juist dat [echtgenote] gedurende twee maanden haar salaris op haar eigen rekening heeft laten storten en deze gelden vervolgens ook heeft uitgegeven. Hierbij was echter geen sprake van opzet. [echtgenote] , die zelf niet in de schuldsaneringsregeling zit, had zich dit simpelweg niet gerealiseerd. Hoe dan ook kan dit handelen van [echtgenote] [appellant] naar zijn idee niet worden verweten. De boedelachterstand die hierdoor ontstaan is kan hem dan ook niet worden aangerekend. Voorts geeft [appellant] aan dat de nieuwe schulden welke zien op de huur- en verzekeringspremie-achterstand waren ontstaan vanwege het wachten op de Participatiewet-uitkering. Deze schulden zijn inmiddels geheel ingelopen. Voorts stelt [appellant] dat hij de bewindvoerder ook elke maand stipt geïnformeerd heeft. Dat zij desondanks toch niet van bepaalde zaken op de hoogte zegt te zijn kan hij dan ook niet plaatsen. Desgevraagd geeft [appellant] aan dat het medisch gezien weliswaar beter, maar nog niet goed met hem gaat. Dat is mede een gevolg van het feit dat hij de benodigde fysiotherapeutische behandelingen, welke door zijn verzekeringsmaatschappij slechts tweemaal werden vergoed, niet verder kan betalen. Voorts geeft [appellant] aan dat er maandelijks met een bedrag van
€ 78,00 wordt afgelost op de nog (wel) bestaande nieuwe schulden en dat deze nieuwe schulden in totaal daarom geen bedrag meer vormen van € 642,00, maar van € 543,00. Tot slot stelt [appellant] dat hij wel degelijk serieus aanvullend heeft gesolliciteerd, maar dat hij zijn motivatie daarbij wellicht wat onhandig in de betreffende sollicitatiebrieven heeft geformuleerd.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 5 november 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat de bijdrage in de afdrachtplicht in beginsel goed wordt gevolgd. De bewindvoerder spreekt dit tegen, vanaf verslag 2 wordt al melding gemaakt dat er achterstand is in de boedelbetalingen. Dat [echtgenote] de beslissing heeft genomen haar inkomen gedurende twee maanden niet naar budgetbeheer te laten gaan en daardoor de achterstand nog verder opliep, mag aan beiden worden verweten.
Beiden hadden ondanks hun hoge inkomen nog huur- en zorgtoeslag. De bewindvoerder heeft [appellant] gezegd deze stop te laten zetten en hiervan kwamen terugvorderingen voor een bedrag van € 1.774,00. Deze terugvorderingen zijn ten laste van de boedel gebracht, zodat de achterstand daar lager werd. Ze moesten echter wel nog worden betaald en hiervoor zijn betalingsregelingen getroffen en deze worden goed nagekomen door budgetbeheer. Het zijn openstaande bedragen en dus nieuwe schulden. Ten tijde van de eindzitting waren de openstaande bedragen nog € 642,-.
In nagenoeg ieder verslag wordt gemeld dat [appellant] niet voldoet aan de sollicitatieplicht of zijn sollicitaties onvoldoende motiveert. In de proefperiode bij [bedrijf] werden [appellant] en [echtgenote] fulltime ingezet met behoud van uitkering. Daarna hebben ze een contract gekregen van 24 uur per week. Beiden worden in dezelfde diensten ingezet, zodat ze altijd samen kunnen reizen. Een aantal weken hebben ze 36 uur gewerkt in de veronderstelling dat deze extra uren gebruikt konden worden om de achterstand in te lopen. Nadat beiden hadden begrepen dat dit niet zo was en extra vrijlating van inkomen in de schuldsaneringsregeling pas van toepassing is vanaf 40 uur is er door beiden nagenoeg niet meer extra gewerkt. Daarnaast hadden beiden ook andere werkzaamheden kunnen uitvoeren die goed te combineren waren met het werk bij [bedrijf] in ploegendienst, zoals een folderwijk of zo. Dat is door de bewindvoerder aangegeven, maar daarin is door beiden geen actie ondernomen.
Ruim voor het einde van de schuldsaneringsregeling wordt door de rechtbank aan de bewindvoerder gevraagd wat het eindoordeel zal worden inzake de regeling. Toen is door de bewindvoerder advies ‘einde zonder schone lei of twijfel’ gegeven. Echter bij het opmaken van de stukken voor de eindzitting zag de bewindvoerder dat er een aardig bedrag was gespaard voor de schuldeisers en de vorderingenlijst die er was niet uitzonderlijk hoog was. De bewindvoerder heeft toen het voorstel gedaan om de schuldsanering te verlengen tot er integraal betaald kon worden aan de schuldeisers. De bewindvoerder heeft dit advies verstuurd naar de rechtbank en [appellant] . De rechtbank wilde hierin wel meegaan, maar [appellant] wees dit voorstel af en wilde gaan voor een schone lei, ondanks de achterstand en de tekortkomingen die er wel waren geweest tijdens de looptijd van de schuldsanering. De bewindvoerder is dan ook van mening dat hierom de beslissing van de rechtbank inzake het beëindigen van de schuldsaneringsregeling moet worden gehandhaafd.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder persisteert bij hetgeen zij reeds bij brief van 5 november 2018 heeft gesteld. Zij voegt daaraan toe dat zij bij het opmaken van het eindverslag contact heeft opgenomen met [appellant] die haar daarbij te verstaan gaf dat er wellicht familieleden bereid waren om hem financieel te ondersteunen. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat er door [appellant] ook een aanzienlijk bedrag gespaard was, heeft ertoe geleid dat de bewindvoerder op dat moment niet per definitie afwijzend tegenover een verlenging van de looptijd stond. Nu van financieel te hulp schietende familieleden in de praktijk niet gebleken is, handhaaft de bewindvoerder evenwel haar verzoek om de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei te beëindigen.
3.8.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [echtgenote] , daartoe door het hof in de gelegenheid gesteld, aangegeven dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] waarbij de reguliere afdrachtplicht gehandhaafd blijft geen oplossing is. Er is dan te weinig financiële ruimte om vanuit het vrij te laten bedrag de boedelachterstand en de nieuwe schulden geheel in te lopen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat dat er thans, aan het einde van de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellant] , sprake is van een boedelachterstand van ruim
€ 3.000,00, alsmede van nieuwe schulden met een actuele hoogte van tenminste € 540,00. Dat de boedelachterstand ontstaan is doordat de echtgenote van [appellant] , [echtgenote] , twee maanden verzuimd heeft om haar salaris op de beheerrekening te laten storten, dan wel zelf naar de beheerrekening door te boeken, maar in plaats daarvan op haar eigen rekening heeft laten storten en vervolgens ook geheel heeft uitgegeven, maakt niet dat het ontstaan van deze schuld [appellant] niet (in elk geval niet in het geheel niet) zou kunnen worden toegerekend. Het hof acht het ontstaan ervan aan [appellant] toerekenbaar. Aan [appellant] zijn bij gelegenheid van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling immers de spelregels en verplichtingen van deze regeling uitgereikt en door hem ondertekend. [appellant] was ervan op de hoogte dat de hoogte van de vereiste boedelafdracht werd vastgesteld op basis van de inkomens van zowel hem als van zijn echtgenote. [appellant] wist bovendien dat zijn vrouw meer was gaan werken en dus een hoger inkomen ging genereren. Zij voeren niet alleen een gezamenlijk huishouding, zij zijn ook nog eens werkzaam voor dezelfde werkgever zodat een en ander hem simpelweg niet ontgaan kan zijn. [appellant] heeft dat ook niet gesteld. Niet gebleken is dat [appellant] zijn vrouw in het kader van zijn schuldsaneringsregeling op een en ander attent heeft gemaakt dan wel bij haar op een overboeking van het door haar ontvangen salaris naar de gezamenlijke beheerrekening heeft aangedrongen. Daarnaast heeft hij, zo hij al niet zou hebben geweten wat de invloed van het hogere salaris van zijn echtgenote op het verloop van zijn schuldsaneringsregeling zou zijn, verzuimd om hieromtrent terstond informatie bij de bewindvoerder in te winnen dan wel dit hogere salaris van zijn echtgenote terstond aan de bewindvoerder te melden.
Op [echtgenote] is eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest, dus ook van haar kan worden verwacht dat zij de spelregels en verplichtingen hiervan kent en reeds om die reden had dienen te onderkennen dat het ontvangen van een hoger salaris door haar, als een in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenote van een saniet, gevolgen voor de boedelbijdrage van laatstgenoemde zou hebben. Voor het afdragen van de boedelbijdrage – als berekend op basis van het vtlb - als zodanig is [appellant] als enige aanspreekbaar.
3.9.3.
Daar komt bij dat, zo het ontstaan van deze boedelachterstand [appellant] al in enigszins verminderde mate zou kunnen worden toegerekend, reeds vanwege het feit dat er door hem geen enkele poging ondernomen is om deze achterstand in te lopen en daartoe door hem ook geen (financieel deugdelijk onderbouwd) plan van aanpak is opgesteld en aan de bewindvoerder overgelegd is, het voortbestaan en nog immer bestaan van deze boedelachterstand hem naar het oordeel van het hof ten volle kan worden aangerekend. Er is in het geheel niet gebleken van enige aantoonbare inspanningen zijdens [appellant] om deze boedelachterstand met enige voortvarendheid in te lopen. Een en ander opgeteld bij het feit dat [appellant] gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling met betrekking tot zijn gebrekkige nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tot tweemaal toe schriftelijk door de rechter-commissaris is gewaarschuwd en hij daarbij ook op gebrekkige wijze (aanvullend) heeft gesolliciteerd maakt dat het hof van oordeel is dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw, noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. Dat door [appellant] al veel zou zijn gespaard doet aan het voorgaande niet af nu sparen (indien mogelijk) een kernverplichting vormt binnen de schuldsaneringsregeling en het gespaarde bedrag – na aftrek van kosten - aan de crediteuren zal worden uitbetaald en als zodanig zal dienen ter delging van de schulden van [appellant] (en [echtgenote] ).
3.9.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten, [appellant] meermaals door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris is gewaarschuwd en aangespoord en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem verzocht is, te verlengen. Het hof laat nog daar dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd, en [echtgenote] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk te kennen heeft gegeven dat (volgens haar inschatting) een verlenging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] teneinde de boedelachterstand en nieuwe schulden geheel in te lopen in beginsel zinloos is indien gedurende die verlenging de verplichting tot een reguliere boedelafdracht gehandhaafd zou worden.
3.9.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”, zoals ook de rechtbank had beslist.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en S.D.M. Michael en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.