ECLI:NL:GHSHE:2018:5238

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
200.244.615_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van één van de ouders op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming zonder uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn drie jongste kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, had verzocht om de beschikking te vernietigen. De rechtbank had eerder op 23 mei 2018 het gezag van de vader beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, zonder dat er sprake was van een uithuisplaatsing. De moeder van de kinderen had in haar verweerschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2018 werd duidelijk dat de vader niet alle benodigde processtukken had ingediend, wat leidde tot vragen over zijn ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het hof besloot de vader de gelegenheid te geven om de ontbrekende stukken alsnog in te dienen, gezien de ingrijpende aard van de gezagsbeëindiging en het belang van de kinderen. Het hof stelde een termijn van uiterlijk 10 januari 2019 voor het indienen van de stukken en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in procedures die betrekking hebben op kinderbeschermingsmaatregelen, waarbij de belangen van het kind voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 december 2018
Zaaknummer : 200.244.615/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/333432 / FA RK 17-3996
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Sturrus-Burger,
tegenen met
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard;
Stichting Intervence
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2018. Bij deze beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader over drie jongste kinderen van de vader en de moeder beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2018, heeft de moeder verzocht de beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2018 (het hof begrijpt: de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2018) te bekrachtigen en de vorderingen in appel van de vader alsnog af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren
.
2.3.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. S.A. Ray, waarnemend kantoorgenoot van mr. Sturrus-Burger;
-de moeder, bijgestaan door mr. Verhaard;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de zijde van de vader d.d. 30 oktober 2018;
- het V6-formulier met bijlagen van de zijde van de vader d.d. 5 november 2018;
- de brief van Stichting Intervence van 2 november 2018 met als bijlage de gezinsrapportage, ingekomen ter griffie op 5 november 2018;
- het V6-formulier met bijlage van de zijde van de vader d.d. 9 november 2018.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 20 februari 1999 met elkaar gehuwd te [plaats] (Republiek Guinee). Op 29 januari 2018 is de echtscheiding uitgesproken door de rechtbank Den Haag. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] op 13 augustus 2018.
3.2.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren, allen te [geboorteplaats] :
- [minderjarige 1] , (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2001,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2004,
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2007, en
- [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ) geboren op [geboortedatum] 2010.
De drie jongste kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. Het oudste kind heeft zijn hoofdverblijf bij de vader.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 23 mei 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van de raad d.d. 2 januari 2017 (ingediend bij de rechtbank Den Haag en door die rechtbank bij beschikking van 9 februari 2017 verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant), tot beëindiging van het gezag van de vader over de drie jongste kinderen van de vader en de moeder, toegewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5
Het ingediende beroepschrift vermeldt weliswaar als bijlagen bij dat beroepschrift de producties a t/m m, maar alleen productie m, de bestreden beschikking, is als bijlage bij het
beroepschrift ingediend. De advocaat van de vader heeft het hof
verzocht om uitstel voor het indienen van het procesdossier in eerste aanleg. Bij brief van 29 augustus 2018 is dat uitstel verleend tot en met 10 september 2018.
Op 10 september 2018 heeft de advocaat van de vader nogmaals om uitstel verzocht voor het overleggen van het procesdossier in eerste aanleg en het proces-verbaal. Bij schrijven van 17 september 2018 is dat uitstel verleend tot en met 1 oktober 2018.
Ondanks de verleende termijnen heeft het hof het procesdossier in eerste aanleg niet ontvangen.
De vader heeft wel meerdere stukken zonder tussenkomst van zijn advocaat naar het hof gestuurd, ter griffie ingekomen op 24 oktober en 1 november 2018. Op 1 en 2 november 2018 zijn de door de vader toegezonden stukken naar zijn advocaat gestuurd, telkens met de mededeling dat deze stukken niet worden geaccepteerd omdat deze niet volgens het procesreglement zijn ingediend. Tevens is zowel in de brief van 1 november als in de brief van 2 november 2018 aan de advocaat bericht dat tijdens de mondelinge behandeling, waarvoor de oproep aan partijen was verzonden op 6 september 2018, de ontvankelijkheid aan de orde zal komen, nu het hof niet beschikt over de processtukken van de eerste aanleg behoudens de bestreden beschikking.
Bij V6-formulier d.d. 5 november 2018 worden vervolgens nadere stukken ingediend door de advocaat van de vader met de mededeling dat het gaat om het procesdossier in eerste aanleg. De bijgevoegde producties zijn echter niet alle in het beroepschrift genoemde producties a t/m m. Feitelijk worden alleen de producties e, j, k en m overgelegd. De producties a, b, c, d, f, g, h, i en l ontbreken nog altijd. De overgelegde productie 4 betreft een brief van de voormalige advocaat van de vader aan de rechtbank Middelburg die niet genoemd was onder producties a t/m m in het beroepschrift.
3.6.
Ter zitting van het hof is door het hof aan de advocaat van de vader voorgehouden dat het hof nog altijd over onvoldoende stukken beschikt.
3.7.
De advocaat van de vader heeft het hof verzocht om nogmaals in de gelegenheid te worden gesteld het complete procesdossier in eerste aanleg over te leggen. De advocaat van de moeder heeft bezwaar gemaakt tegen een aanhouding. De raad heeft gesteld dat het belangrijk is dat het hof over alle stukken beschikt. De GI heeft het standpunt ingenomen dat de vader genoeg kansen heeft gehad om stukken in te dienen.
3.8.
Het hof heeft na een korte schorsing besloten de zaak niet inhoudelijk te behandelen en zich nader te gaan beraden, en medegedeeld een beschikking te zullen geven op 13 december 2018 of zoveel eerder als mogelijk is. Daarbij heeft het hof aangegeven dat er twee mogelijkheden zijn: ofwel het hof verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ofwel er wordt nog een nadere termijn vergund om de door het hof gewenste stukken alsnog over te leggen, en indien de stukken dan wel compleet zijn volgt een (tweede) mondelinge behandeling. Alleen als dat laatste het geval is, zal de minderjarige [minderjarige 2] alsnog worden gehoord.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
Artikel 34 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) luidt als volgt.
Lid 1. Wanneer een procedure na verwijzing of na toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, is de aanlegger verplicht aan de rechter over te leggen:
o a. een afschrift als bedoeld in
artikel 231onderscheidenlijk
artikel 290van het vonnis, het arrest of de beschikking waarbij de procedure is verwezen of waartegen het rechtsmiddel is aangewend;
o b. afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken.
Lid 2. De rechter kan nadere aanwijzingen geven over het tijdstip van overlegging
Lid 3. Wanneer een procedure na verwijzing of toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, zendt de griffier van het gerecht waar de procedure aanhangig was afschriften van de op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van het gerecht waar de procedure wordt voortgezet. Desverzocht zendt de griffier de stukken in origineel.
In beginsel is het niet overleggen van het complete procesdossier in eerste aanleg in strijd
met artikel 34 lid 1 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wet stelt evenwel geen sanctie op een dergelijk verzuim en op basis van de jurisprudentie (HR 14 januari 2005, NJ 2005, 481 m.nt. W.D.H. Asser) dient de rechter terughoudend te zijn met het toepassen van de sanctie van niet-ontvankelijkheid.
3.9.1.
Artikel 1.2.6. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven bepaalt dat verzoeker in hoger beroep de processtukken van de procedure in eerste aanleg dient over te leggen.
Artikel 1.2.7. van voornoemd Procesreglement bepaalt onder meer dat, indien het hof het beroepschrift niet in het vereiste aantal of niet compleet heeft ontvangen, aan verzoeker(s) in hoger beroep wordt medegedeeld dat de gelegenheid wordt geboden de stukken alsnog binnen een door het hof te bepalen termijn te completeren dan wel in voldoende aantallen aan het hof te doen toekomen. Indien completering of aanlevering in het vereiste aantal dan nog steeds achterwege blijft, wordt de zaak geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep.
Artikel 2.4.4 van het Procesreglement bepaalt dat het bepaalde in artikel 1.2.7 niet van toepassing is in zaken betreffende een maatregel van kinderbescherming.
3.9.2.
Het gaat in deze zaak om een kinderbeschermingsmaatregel te weten de beëindiging van het gezag van de vader over de drie jongste kinderen. Gezagsbeëindiging is een zeer ingrijpende maatregel.
Artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), houdt in dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
Hoewel de gang van zaken omtrent de complementering van de processtukken van de eerste aanleg in de visie van het hof geen schoonheidsprijs verdient en zelfs laakbaar genoemd kan
worden, zal het hof gelet op het feit dat het hier om een gezagsbeëindigende maatregel gaat waarbij de belangen van het kind de eerste overweging vormen, de vader alsnog in de
gelegenheid stellen om de hierna door het hof te noemen stukken over te leggen.
3.9.3.
Het hof zal dan ook het verzoek van de vader tot aanhouding toewijzen en de vader alsnog toelaten tot het overleggen van het complete procesdossier in eerste aanleg.
Teneinde misverstanden te voorkomen bepaalt het hof dat door de vader dienen te worden overgelegd:
- alle stukken genoemd onder 1.1. van de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2018, inclusief bijlagen;
- het proces-verbaal van het behandelde ter zitting van de rechtbank op 19 april 2018.
Het hof gaat ervan uit dat aan het inleidend verzoekschrift een raadsrapport ten grondslag ligt. Zekerheidshalve wijst het hof er nog op dat naast de rapportage van de raad die ten grondslag ligt aan het verzoek tot beëindiging van het gezag dat de raad in eerste aanleg heeft ingediend, tevens de aanvullende rapportage van de raad zoals blijkt uit de brief van de raad aan de rechtbank van 15 september 2017 en de brief van de raad aan de rechtbank van 27 februari 2018 overgelegd dienen te worden.

4.De beslissing

Het hof:
stelt de vader in de gelegenheid om uiterlijk 10 januari 2019 middels zijn advocaat en conform de regels van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, de stukken over te leggen zoals hierboven onder 3.9.3. aangeduid;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.I. Peereboom-Van Drunick, en is op 13 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier