In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn drie jongste kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, had verzocht om de beschikking te vernietigen. De rechtbank had eerder op 23 mei 2018 het gezag van de vader beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, zonder dat er sprake was van een uithuisplaatsing. De moeder van de kinderen had in haar verweerschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2018 werd duidelijk dat de vader niet alle benodigde processtukken had ingediend, wat leidde tot vragen over zijn ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het hof besloot de vader de gelegenheid te geven om de ontbrekende stukken alsnog in te dienen, gezien de ingrijpende aard van de gezagsbeëindiging en het belang van de kinderen. Het hof stelde een termijn van uiterlijk 10 januari 2019 voor het indienen van de stukken en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in procedures die betrekking hebben op kinderbeschermingsmaatregelen, waarbij de belangen van het kind voorop staan.