ECLI:NL:GHSHE:2018:5231

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
200.242.067_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen griffierecht in civiele zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan over het verzet van verzoeker, mr. Richard Gerardus Petronella Voragen, tegen de beslissing van de Griffier tot heffing van griffierecht. Verzoeker kwam in verzet tegen een griffierecht van € 313,00 dat in rekening was gebracht in verband met twee zaken. Hij stelde dat hij geen factuur had ontvangen voor deze kosten. De Griffier gaf aan dat het verzet niet ging over de hoogte van het griffierecht, maar over het niet ontvangen van een factuur. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2018 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, maar het hof kon zijn lezing van de feiten niet verifiëren vanwege het ontbreken van relevante bescheiden.

Het hof heeft verzoeker de gelegenheid gegeven om bewijsstukken over te leggen, waaronder kopieën van de aan hem betekende dwangbevelen en aanmaningen. Na beoordeling van de ingediende stukken concludeerde het hof dat de dwangbevelen op 5 februari 2018 waren uitgevaardigd en dat verzoeker zijn verzet pas op 22 juni 2018 had ingediend, wat te laat was volgens artikel 30 lid 3 WGBZ. Hierdoor verklaarde het hof verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzet. Desondanks gaf het hof de Griffier in overweging om het in rekening gebrachte griffierecht op nihil te stellen, gezien de aard van de zaken en de werking van de relevante regelgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 december 2018
Zaaknummer : 200.242.067/01
Zaaknummers hoofdzaken : 200.221.667/01 en 200.221.678/01
in de zaak ex artikel 29 WGBZ van:
mr. Richard Gerardus Petronella Voragen,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
tegen
Griffier van het Gerechtshof,
hierna te noemen: De Griffier.

1.Het geding

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie d.d. 22 juni 2018, is [verzoeker] in verzet gekomen tegen de beslissing van De Griffier tot heffing van een griffierecht van € 313,00 in, naar het hof begrijpt, een tweetal zaken (bij het hof geregistreerd onder nummer 200.221.667/01 respectievelijk 200.221.678/01) nu hij hiervan op 21 juli 2017 geen factuur zou hebben ontvangen.
1.2.
Bij brief van 10 september 2018 heeft De Griffier kenbaar gemaakt af te zien van het indienen van een verweerschrift nu het verzet van [verzoeker] geen verzet betreft inzake het wel of niet juist berekenen van het griffierecht, maar een verzet inzake het niet ontvangen van een factuur.
1.3.
Het hof heeft, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, kennisgenomen van het faxbericht van [verzoeker] d.d. 29 oktober 2018, alsmede van het indieningsformulier met bijlagen van [verzoeker] d.d. 30 oktober 2018.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Bij die gelegenheid is [verzoeker] gehoord en bij die gelegenheid is, onder overlegging van een viertal door hem op 24 januari 2018 per emailbericht(en) van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) ontvangen creditnota’s, kortgezegd het navolgende aangevoerd. Desgevraagd weet [verzoeker] niet wanneer de dwangbevelen waartegen hij thans in verzet gekomen is, aan hem betekend zijn. Hij geeft daarbij aan dat deze dwangbevelen betrekking hebben op een (enkel) beroepschrift waarin tegen 23 beschikkingen in beroep gekomen wordt. Hiervoor werd hem door De Griffier 3 maal een griffierecht van € 313,00 in rekening gebracht. Hierop heeft [verzoeker] telefonisch contact opgenomen met de griffie van het hof, waarbij hem te verstaan zou zijn gegeven dat de griffierechten in deze zaak, nu het immers een bewindszaak betreft, op nihil zou worden gesteld. Toen [verzoeker] vervolgens toch
aanmaningen ontving en er aansluitend ook dwangbevelen werden uitgevaardigd is hij (alsnog) in verzet gekomen. Overigens had [verzoeker] destijds bij in rekening brengen griffierechten nog een rekening courant verhouding met het hof, dus zou hij voorafgaand aan de aanmaningen en dwangbevelen geen factuur hebben (hoeven) ontvangen.
1.5.
Nu de lezing der feiten zoals deze door [verzoeker] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is aangedragen door het hof bij gebreke van relevante bescheiden niet kon worden geverifieerd heeft het hof [verzoeker] een termijn van twee weken gegund om deze bescheiden, meer concreet een kopie van de aan hem betekende dwangbevelen inclusief de bijbehorende exploten van betekening, een kopie van de aan hem verzonden aanmaningen, een kopie van zijn laatste overzicht rekening courant en kopieën van de nog niet door hem overgelegde creditnota’s, alsnog over te leggen.
1.6.
Het hof heeft hierop kennisgenomen van de brief met bijlagen van [verzoeker] , door de griffie van dit hof (eerst) bij faxbericht van 22 november 2018 ontvangen.

2.De beoordeling

2.1.
Het hof stelt op grond van de door [verzoeker] bij faxbericht van 22 november 2018 overlegde dwangbevelen vast dat deze dwangbevelen zowel zijn uitgevaardigd als uitvoerbaar verklaard op 5 februari 2018. De bij voornoemd faxbericht door [verzoeker] tevens overgelegde facturen en aanmaningen dateren, logischerwijs, alle van een eerdere datum.
2.2.
Artikel 30 lid 3 WGBZ bepaalt dat een schuldenaar gedurende een maand na de betekening van het dwangbevel daartegen bij het betrokken gerecht, rechtdoende in burgerlijke zaken, door indiening van een verzoek in verzet kan komen. Het verzoekschrift waarbij [verzoeker] tegen het hem door De Griffier in rekening gebracht griffierecht in verzet is gekomen is door dit hof eerst op 22 juni 2018, en derhalve ruim viereneenhalve maand na de uitvaardiging en uitvoerbaarverklaring van de betreffende dwangbevelen, ontvangen. [verzoeker] heeft, hoewel daartoe nadrukkelijk door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, verzuimd middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins aan te tonen wanneer deze dwangbevelen aan hem betekend zijn, noch heeft hij mondeling (noch ter zitting noch nadien) een datum van betekening aan het hof kenbaar gemaakt. Het hof acht het, gelet op de datum van uitvaardiging en uitvoerbaarheidsverklaring van voornoemde dwangbevelen, evenwel uiterst onaannemelijk dat deze na 22 mei 2018 aan [verzoeker] betekend zouden zijn, in welk geval zijn verzetschrift hiertegen tijdig door het hof zou zijn ontvangen en hij aldus ook ontvankelijk zou zijn geweest.
2.3.
Gelet op het vorengaande zal [verzoeker] dan ook niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde verzet worden verklaard.
2.4.
Gelet op de aard van de zaken waarin De Griffier betreffende griffierechten in rekening heeft gebracht, alsook gezien de werking van artikel 1 lid 1 aanhef en onder g Regeling griffierechten burgerlijke zaken, geeft het hof De Griffier evenwel nadrukkelijk in overweging om, na deze zaken nogmaals te hebben bestudeerd, het/de in rekening gebrachte griffierecht(en) alsnog op nihil te stellen.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde verzet.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en S.D.M. Michael en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.