ECLI:NL:GHSHE:2018:5189

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
20-003395-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid van de bestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, een ervaren taxichauffeur, was betrokken bij een verkeersongeval op 24 december 2013 te Maasbracht, waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte reed met een snelheid van ten minste 90,9 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot het fatale ongeval. De verdachte had moeten rekening houden met de aanwezigheid van fietsers, vooral gezien het tijdstip van het ongeval, kort na sluiting van de lokale horecagelegenheden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar. In hoger beroep werd het vonnis vernietigd, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval, en legde een taakstraf op van 210 uur, subsidiair 105 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003395-15
Uitspraak : 11 december 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 oktober 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-661125-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag en -maand] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander wordt gedood, tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van één jaar.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd en de verdachte ter zake zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging, en aldus de grondslag van het onderzoek, is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 december 2013 te Maasbracht, in elk geval in de gemeente Maasgouw, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Sint Joosterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- een vóór hem, verdachte, op die Sint Joosterweg, in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende fietser van achteren te naderen met een snelheid van ten minste 90,9 km/u en ten hoogste 92,3 km/u, in elk geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, althans/en met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, of
- een vóór hem, verdachte, van links naar rechts de weg overstekende fietser te naderen met een snelheid van tenminste 90,9 km/u en ten hoogste 92,3 km/u, in elk geval met een (veel) hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, althans/en met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse,
en/of
(aldus) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende te verminderen en/of niet behoorlijk uit te wijken om een aanrijding of botsing met die fietser te voorkomen,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
waardoor [slachtoffer] (zijnde die fietser) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2013 te Maasbracht, in elk geval in de gemeente Maasgouw, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Sint Joosterweg,
- een vóór hem, verdachte, op die Sint Joosterweg, in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende fietser van achteren is genaderd met een snelheid van tenminste 90,9 km/u en ten hoogste 92,3 km/u, in elk geval met een (veel) hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, althans/en met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, of
- een vóór hem, verdachte, van links naar rechts de weg overstekende fietser is genaderd met een snelheid van tenminste 90,9 km/u en ten hoogste 92,3 km/u, in elk geval met een (veel) hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, althans/en met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse,
en/of
(aldus) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken
om een aanrijding of botsing met die fietser te voorkomen,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2013 te Maasbracht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Sint Joosterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
een vóór hem, verdachte, op die Sint Joosterweg, in dezelfde richting als hij, verdachte, rijdende fietser van achteren te naderen met een snelheid van tenminste 90,9 km/u en ten hoogste 92,3 km/u, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en
(aldus) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende te verminderen en niet behoorlijk uit te wijken om een aanrijding met die fietser te voorkomen,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met die fietser,
waardoor [slachtoffer] , zijnde die fietser, werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
[inhoud bewijsmiddelen]
Bewijsoverwegingen
De feitelijke gang van zaken
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe hebben de verdachte en zijn raadsman de feitelijke gang van zaken ogenblikkelijk voorafgaand aan, ten tijde van, en direct volgend op het verkeersongeval in de vroege ochtend van 24 december 2013, waarbij fietser [slachtoffer] om het leven kwam, betwist.
Aangevoerd is dat de verdachte als bestuurder van de Mercedes-Benz, gekentekend [kenteken] , direct voorafgaande aan het ongeval geen 90,9 tot 92,3 kilometer per uur reed, doch dat hij zich destijds heeft gehouden aan de maximumsnelheid ter plaatse van 50 kilometer per uur. De aanrijding die daarop volgde zou voorts niet hebben plaatsgevonden ter hoogte van de fietsersoversteekplaats nabij de kruising van de Sint Joosterweg en de Stevensweerterweg, doch ter hoogte van het verdrijvingsvlak dat enkele tientallen meters daarvoor gelegen is. Ter verduidelijking heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij hiermee bedoelt de positie van de meest rechts getekende auto op pagina 33 van het dossier, welke ook tot het bewijs is gebezigd. Vervolgens stelt de verdachte, anders dan de VerkeersOngevallenAnalyse veronderstelt, niet hard te hebben geremd. In zijn beleving heeft hij de auto na de klap enkel laten uitrollen. De op het wegdek aangetroffen remregelsporen kunnen om die reden niet van verdachtes personenauto afkomstig zijn, zo stellen de verdachte en zijn raadsman. Tot slot heeft de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij de auto, nadat deze tot stilstand was gekomen, nog heeft verplaatst teneinde ruimte te bieden aan de hulpdiensten en om het overige verkeer niet verder te hinderen. De fiets van het slachtoffer zou door onbekend gebleven jongeren van de weg zijn gehaald en in de berm zijn geplaatst.
Deze lezing van de feiten maakt wat de verdediging betreft dat niet kan worden uitgegaan van de VerkeersOngevallenAnalyse. Die berust volgens de verdediging op de onjuiste veronderstellingen dat de verdachte het slachtoffer heeft geraakt ter hoogte van de fietsersoversteekplaats nabij de kruising van de Sint Joosterweg en de Stevensweerterweg, dat de remregelsporen op het wegdek afkomstig zijn van de auto van de verdachte en dat zowel de auto als de fiets van het slachtoffer door de politie zijn aangetroffen op hun eindpositie.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Hetgeen van de zijde van de verdachte is aangevoerd met betrekking tot de feitelijke gang van zaken in de vroege ochtend van 24 december 2013 te Maasbracht vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. In het bijzonder overweegt het hof daartoe nog als volgt.
De lezing van de verdachte en zijn raadsman komt niet overeen met het sporenbeeld ter plaatse. Immers duiden de diverse op het wegdek, ter hoogte van de oversteekplaats aangetroffen kunststof delen en splinters van het achterlicht van de fiets van het slachtoffer erop dat de aanrijding aldaar – en niet tientallen meters eerder – plaatsvond.
Met betrekking tot de remregelsporen op het wegdek is door de verbalisanten van de afdeling VerkeersOngevallenAnalyse vastgesteld dat die een verloop hadden tot onder de banden van de voorwielen van de Mercedes op diens eindpositie. Voorts is gezien dat er geen andere recente bandensporen waren die op het ongeval van toepassing waren. Uit deze sporen blijkt dat er met het voertuig is geremd.
Verdachte heeft in zijn eerste verhoor op 27 december 2013 verklaard dat hij onmiddellijk heeft geremd. [Getuige 1] heeft verklaard dat hij merkte dat de taxichauffeur remde en dat hij toen zag dat de fietser op de voorruit klapte.
[Getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat het slachtoffer naar rechts wilde afslaan op de Stevensweerterweg en dat toen de taxi er aan kwam en dat het als een soort t-botsing is gebeurd. Hij zag zijn vriend [slachtoffer] door de lucht vliegen. Het slachtoffer is aangetroffen nagenoeg aan de andere kant van de kruising met de Stevensweerterweg en zijn fiets voorbij de kruising. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] bij de raadsheer-commissaris blijkt voorts dat de taxi niet is verplaatst.
Uit het sporenbeeld en de verklaringen van de getuigen blijkt naar het oordeel van het hof dat het ongeluk ter hoogte van de oversteekplaats voor fietsers op de Sint Joosterweg heeft plaatsgevonden, dat er een soort ‘T-botsing’ ontstond waarbij het slachtoffer en zijn fiets aan de rechterzijde werden geraakt, dat verdachte heeft geremd, dat het slachtoffer door de lucht vloog en dat de auto na het ongeval niet is verplaatst.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet aannemelijk geworden dat het ongeval plaatsvond op de plaats zoals door de verdachte is aangeduid bij het verdrijvingsvlak, waarna het slachtoffer op de wagen is meegenomen en dat de verdachte zijn wagen slechts heeft door laten rollen en deze later heeft verplaatst.
Het hof zal derhalve de conclusies en bevindingen zoals vastgelegd in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse overnemen en bezigen voor het bewijs.
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeerongeval heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof overweegt dat het voor de beantwoording van de vraag of sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of oplettendheid aan de zijde van de verdachte, zoals aan hem primair ten laste is gelegd op grond van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994, aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte op 24 december 2013 over de binnen de bebouwde kom gelegen Sint Joosterweg heeft gereden met een veel hogere dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Die snelheid bedroeg ten minste 90,9 kilometer per uur. Bovendien bevonden zich aan weerszijden van de rijbaan respectievelijk een fietspad en een voor fietsers bestemde ventweg en naderde de verdachte een fietsersoversteekplaats. Verdachte was ter plaatse bekend. Ook op dat tijdstip –kort na sluiting van de plaatselijke horecagelegenheden – mocht van de verdachte verwacht worden dat hij rekening hield met de aanwezigheid van fietsers. Dat had voor hem reden temeer moeten zijn om zich aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid te houden.
Uit de vermijdbaarheidsberekening zoals opgenomen als bijlage bij de VerkeersOngevallenAnalyse volgt dat het ongeval in geen geval zou hebben plaatsgevonden indien de verdachte niet harder zou hebben gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Nu aldus van de verdachte
kon, maar van hem als ter plaatse bekende, ervaren taxichauffeur bovendien
mochtworden verwacht dat hij anders zou hebben gehandeld, acht het hof verdachtes aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig handelen tevens verwijtbaar.
De omstandigheid dat het slachtoffer in de bewuste nacht in strijd met de verkeersregels over de hoofdrijbaan van de Sint Joosterweg fietste, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. In het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse is vastgesteld dat de aanrijding niet had plaatsgevonden als de verdachte zich aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid had gehouden.
Conclusie
Concluderend heeft het hof op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat door verdachtes aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen een verkeersongeval is ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. Dit is aan verdachtes schuld te wijten in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte – conform het beroepen vonnis – ter zake van het bewezen verklaarde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. Gelet op de grove fout die de verdachte heeft gemaakt en de enorme gevolgen die deze voor het slachtoffer en zijn nabestaanden met zich heeft gebracht, is in de visie van de advocaat-generaal voor een andere of lagere straf thans geen plaats. Ook het grote tijdsverloop in deze zaak, wat volgens de advocaat-generaal overigens grotendeels aan verdachtes procespositie te wijten is, maakt dat niet anders. Voorts stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat een ontzegging van de rijbevoegdheid in een zaak als deze – ongeacht de grote belangen die de verdachte onmiskenbaar heeft bij het behoud daarvan – onontkoombaar is. Hierbij brengt de advocaat-generaal in herinnering dat, welke straf de verdachte ook krijgt, de gevolgen hiervan voor verdachte en zijn gezin altijd lichter zijn dan de gevolgen van het ongeluk op de dag voor kerst 2013 voor [slachtoffer] en zijn naasten.
Door en namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd en is verzocht te volstaan met oplegging van een taakstraf. Een ontzegging van de rijbevoegdheid zou namelijk het einde betekenen van verdachtes baan als taxichauffeur, zijn eigen bedrijf in die branche en de financiële zekerheid van zijn jonge gezin. Voorts heeft de verdediging benadrukt dat de verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft, dat hij sinds het ongeval niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat het verkeersongeval dat thans aan de orde is inmiddels bijna 5 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdediging benadrukt dat ook de verdachte hetgeen op 24 december 2013 is gebeurd levenslang met zich meedraagt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
De verdachte heeft een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Immers heeft hij op 24 december 2013 met een snelheid van ten minste 90,9 kilometer per uur gereden op een binnen de bebouwde kom gelegen weg, alwaar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur bedroeg. Hierdoor heeft de verdachte het slachtoffer, dat op zijn fiets onderweg was naar huis, aangereden. Ten gevolge van verdachtes handelen is de destijds 17-jarige [slachtoffer] op eerste kerstdag 2013 komen te overlijden.
Voor de nabestaanden van [slachtoffer] , in het bijzonder voor zijn ouders en zus, betekent dit een tragisch en onomkeerbaar verlies van hun zoon en broer. Het hof is zich bewust van deze ondragelijke gevolgen die het thans voorliggende feit voor de familie heeft gehad en altijd zal blijven hebben.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heef het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 september 2018, niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie ter zake van enig soortgelijke feit. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, hetgeen reeds bij de bespreking van het verdedigingsstandpunt beknopt aan de orde kwam.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomt aan de aard en ernst van het bewezen verklaarde, alsmede aan het belang van de verkeersveiligheid, kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geïndiceerd. Hoewel het hof de persoonlijke belangen van de verdachte bij zijn rijbevoegdheid onderkent, ziet het hof aldus geen ruimte om voormelde ontzegging van de rijbevoegdheid achterwege te laten, zoals door de verdediging bepleit. Het hof ziet echter wel, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, aanleiding om een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen in deels voorwaardelijke vorm.
Nu in de voorliggende zaak tevens sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor strafvervolging in hoger beroep – te weten een overschrijding van bijna 14 maanden – hetgeen een schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM oplevert, ziet het hof aanleiding om een enigszins lagere straf op te leggen dan hiervoor vermeld.
Alles afwegende zal het hof thans volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 210 uren, subsidiair 105 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aldus wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan de bescherming van de verkeersveiligheid en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. R.J.H. de Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.E.J. Hendricksen, griffier,
en op 11 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.