ECLI:NL:GHSHE:2018:5187

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.213.178_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in huurwoning en hasjmakerij in de berging: afweging woonbelang huurder tegen tekortkoming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van Stichting [stichting] tegen Bewindvoering B.V. over de ontbinding van een huurovereenkomst. De zaak betreft een huurder, de heer [rechthebbende], die in zijn huurwoning een hennepkwekerij heeft gehad en in de berging een hasjmakerij. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de huurder tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, maar had de vorderingen tot ontbinding en ontruiming afgewezen, waarbij het woonbelang van de huurder zwaarder woog dan de tekortkomingen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de huurder door het hebben van een hennepkwekerij en hasjmakerij in strijd heeft gehandeld met de huurovereenkomst. Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van de huurder zodanig zijn dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. De vorderingen van de Stichting tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden toegewezen, met inachtneming van een ontruimingstermijn van twee maanden. Tevens wordt de huurder veroordeeld tot betaling van een boete van € 2.500,= en de huur tot aan de ontbinding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.213.178/01
arrest van 11 december 2018
in de zaak van
Stichting [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [stichting] ,
advocaat: mr. C.P. van den Berg te Leiden,
tegen:
[bewindvoering] Bewindvoering B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [rechthebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [bewindvoering] Bewindvoering,
advocaat: mr. H. Selçuk te Breda ,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 november 2016 ingeleide hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , gewezen vonnissen van 25 mei 2016 en 31 augustus 2016 tussen [stichting] als eiseres en [bewindvoering] Bewindvoering als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4938073 CV EXPL 16-2050)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 23 november 2016;
  • de memorie van grieven van [stichting] van 20 juni 2017 met producties;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [bewindvoering] Bewindvoering van 29 augustus 2017;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [stichting] van 10 oktober 2017.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
3.1
Tegen het tussenvonnis van 25 mei 2016 staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [stichting] in haar hoger beroep tegen dat vonnis
niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
3.2
In het eindvonnis van 31 augustus 2016 heeft de kantonrechter onder 3.1 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt:
Bij beschikking van 17 oktober 2013 zijn de goederen van de heer [rechthebbende] door de kantonrechter te ‘s-Hertogenbosch onder bewind gesteld en is [bewindvoering] Bewindvoering tot bewindvoerder benoemd.
Per 6 augustus 2015 huurt [rechthebbende] van [stichting] de woning aan de [adres] te [plaats] .
Op de gesloten huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
In de algemene voorwaarden is (onder meer) het volgende vermeld:
“(…) 6.3 a Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt een en ander met inachtneming van de eventuele ‘spelregels’ die door de verhuurder zijn opgesteld en de wet. (...)
6.4
Huurder zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele
gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. Het is huurder iet toegestaan bedrijfsmatige activiteiten in het gehuurde, delen van hei gehuurde of in (delen van de) de gemeenschappelijke ruimten te ontplooien.(...)”
“6.17 Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde met zijn aanhorigheden, in de eventuele gemeenschappelijke ruimten, of in een deel daarvan, althans in de directe
omgeving van het gehuurde hennep te (doen) kweken of te verhandelen of het gehuurde in te richten als hennepkwekerij, hennepdrogerij, hennepknipperij dan wel andere activiteiten te verrichten die bij of krachtens de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Huurder is bekend met het feit dat het hebben van een hennepkwekerij, -drogerij en/of knipperij leidt tot schade aan het gehuurde, alsmede gevaarzetting en overlast voor de omgeving veroorzaakt. Huurder is bij overtreding van dit verbod een onmiddellijke opeisbare boete verschuldigd van € 2.500,= te vermeerderen met € 50,= per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 15.000,=(...)“
Op 26 januari 2016 heeft politie Zeeland-West Brabant in het gehuurde van [rechthebbende] een hennepkwekerij ontmanteld.
In een melding van de politie Zeeland-West-Brabant is vermeld dat er in een kweektent in de slaapkamer van het gehuurde 85 lege potten en planten resten (afkomstig van hennepplanten) zijn aangetroffen.
Bij brief van 28 januari 2016 heeft [stichting] aan [rechthebbende] medegedeeld dat zij de hennepkwekerij in de woning niet toestaat en zij heeft [rechthebbende] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst op te zeggen.
Bij e-mailbericht van 26 februari 2016 heeft [stichting] een laatste mogelijkheid aan [rechthebbende] gegeven om de huurovereenkomst zelf op te zeggen.
Op 26 februari 2016 heeft [rechthebbende] via zijn gemachtigde aan [stichting] medegedeeld dat hij niet voornemens is om de huur zelf op te zeggen.
Op 18 februari 2016 heeft de gemeente [plaats] een schriftelijke waarschuwing aan [stichting] gezonden in verband met overtreding van de Opiumwet en de mededeling dat zij bij een volgende overtreding tot sluiting van de woning zal overgaan.
In een strafbeschikking (van de officier van justitie, Openbaar Ministerie te [plaats] van 22 april 2016) is aan [rechthebbende] een aanwijzing opgenomen dat hij zich moet melden bij Novadic-Kentron (verslavingsafdeling van Reclassering Nederland) en hem is geen geldboete, taakstraf of werkstraf opgelegd.
3.3
Bij dagvaarding van 17 maart 2016 heeft [stichting] de onderhavige procedure tegen [bewindvoering] Bewindvoering aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [stichting] dat [rechthebbende] door het aanwezig hebben van een hennepkwekerij in de woning heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om het gehuurde als woonruimte te gebruiken. Hierdoor is volgens [stichting] sprake van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt, terwijl op grond van artikel 6.17 van de algemene voorwaarden, hiervoor in 3.2 onder d) aangehaald, tevens de boete van € 2.500,= verschuldigd is. Op grond hiervan vordert [stichting] , samengevat, ontbinding van de met [rechthebbende] gesloten huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, en veroordeling van [bewindvoering] Bewindvoering tot betaling van de huur tot aan de ontbinding en van een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur vanaf de ontbinding tot de ontruiming, met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
[bewindvoering] Bewindvoering heeft de vorderingen van [stichting] bestreden. Volgens haar rechtvaardigt de geconstateerde tekortkoming van de kant van [rechthebbende] niet de ontbinding van de huurovereenkomst en zijn de gevolgen ervan gezien de persoonlijke omstandigheden van [rechthebbende] zodanig dat diens woonbelang dient te prevaleren.
3.4
Bij tussenvonnis van 25 mei 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 22 juli 2016 heeft plaatsgevonden.
In het eindvonnis van 3 augustus 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [rechthebbende] door het hebben van een hennepkwekerij tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst (r.o.3.6). De kantonrechter heeft de stelling van [stichting] bij de comparitie van partijen dat op 8 juni 2016 in de berging van [rechthebbende] een hasjmakerij is aangetroffen als onvoldoende onderbouwd gepasseerd (r.o. 3.7). Vervolgens is de tekortkoming van [rechthebbende] afgezet tegen diens woonbelang, waarop de conclusie van de kantonrechter is dat de vorderingen tot ontbinding en ontruiming met nevenvorderingen worden afgewezen (r.o. 3.11). De vordering tot betaling van de boete van € 2.500,= is als onweersproken toegewezen (3.12). De vordering inzake buitengerechtelijke incassokosten is als onvoldoende onderbouwd afgewezen (r.o. 3.13). De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3.5
De eerste drie grieven van [stichting] betreffen het aantreffen van hennep in de berging van [rechthebbende] op 8 juni 2016 en met name het passeren van haar stellingen hierover in rechtsoverweging 3.7 van het eindvonnis. Deze grieven slagen, om de volgende redenen.
3.6
Het hof stelt vast dat [stichting] bij haar dagvaarding in eerste aanleg als productie 9 een Melding ontmanteling Hasjmakerij van de politie Zeeland-West-Brabant heeft overgelegd. Hierin wordt melding gemaakt van het ontmantelen op 8 juni 2016 van een in werking zijnde hasjmakerij in de berging van de woning aan de [adres] te [plaats] , waardoor een misdrijf op heterdaad is ontdekt. [rechthebbende] is hierin (vooralsnog) als verdachte aangemerkt. Verder vermeldt deze Melding onder meer:
“Op de genoemde locatie werd een onderdeel van het proces Ice-o-later aangetroffen. Ice-o-later daar bevriest men de hennepplanten om daarna de hars aan de plant te onttrekken om er Hasj van te maken. In een vriezer werd in totaal 22,7 kilo plantenmateriaal aangetroffen. Dit plantmateriaal is getest en was positief op de aanwezigheid van Hennep.”
Ter nadere onderbouwing van haar stellingen op dit punt heeft [stichting] in haar memorie van grieven (punt 29) vermeld dat [rechthebbende] in verband hiermee op 26 augustus 2016 is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, zoals blijkt uit de daarbij overgelegde producties.
3.7
[bewindvoering] Bewindvoering heeft in eerste aanleg ontkend dat in de berging van [rechthebbende] een hasjmakerij is aangetroffen. Volgens haar ging het om zakken hennepafval die iemand buiten medeweten van [rechthebbende] in de berging had geplaatst. In hoger beroep heeft [bewindvoering] Bewindvoering volstaan met een herhaling van dit verweer.
3.8
Naar het oordeel van het hof heeft [stichting] haar stelling dat op 8 juni 2016 in de berging van [rechthebbende] een hasjmakerij is aangetroffen in ieder geval in hoger beroep overtuigend onderbouwd. Hiertegenover heeft [bewindvoering] Bewindvoering niet veel meer aangevoerd dan ontkenningen en beschuldigingen aan het adres van een derde. Daarmee heeft [bewindvoering] Bewindvoering de deugdelijk onderbouwde stellingen van [stichting] over deze kwestie onvoldoende gemotiveerd betwist. Als vaststaand dient daarom te worden aangenomen dat er zich op 8 juni 2016 in de berging van [rechthebbende] een in werking zijnde hasjmakerij bevond. Dat [rechthebbende] zelf niet bij deze hasjmakerij betrokken was en dat hij aan een derde een reservesleutel van de berging had uitgeleend, zoals [bewindvoering] Bewindvoering heeft aangevoerd, is op geen enkele wijze met feitelijke gegevens onderbouwd. Afgezien daarvan heeft te gelden dat [rechthebbende] als huurder verantwoordelijk is voor wat zich afspeelt in het door hem gehuurde, met inbegrip van de daarbij behorende berging.
3.9
Het voorgaande brengt mee dat korte tijd na het aangaan van de huurovereenkomst een hennepkwekerij in de woning is aangetroffen en dat enkele maanden na de aanzeggingen daarover aan het adres van [rechthebbende] en kort na het aanhangig maken van de onderhavige procedure opnieuw een tweede hennepgerelateerde activiteit in het gehuurde is ontdekt. Beide gebeurtenissen bieden ieder voor zich al voldoende grond voor de vorderingen zoals [stichting] heeft ingesteld, maar doen dat zeker in onderling verband.
3.1
Grief 4 van [stichting] betreft het oordeel van de kantonrechter over de ernst van de aan [rechthebbende] verweten tekortkoming met betrekking tot de hennepkwekerij. Ook die grief slaagt aangezien niet alleen de hennepkwekerij maar ook de hasjmakerij in de beoordeling betrokken dient te worden en dan kan niet anders worden geconcludeerd dan dat sprake is van tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van [rechthebbende] uit de huurovereenkomst waarop de uitzonderingsbepaling van artikel 6:265 BW iedere toepassing mist. De aanwezigheid van een hennepkwekerij in een woning en die van een hasjmakerij in een berging brengen risico’s en nadelen mee. Het is een feit van algemene bekendheid dat onder meer (stank)overlast kan ontstaan en ook andere nadelen mogen niet uit het oog worden verloren, zoals het risico van verloedering van de wijk en verminderde verhuurbaarheid van de omliggende woningen. Om te kunnen spreken van strijd met de zorgplicht van de huurder is het niet noodzakelijk dat de hennepkwekerij en/of de hasjmakerij daadwerkelijk hebben geleid tot verwezenlijking van voornoemde risico’s. Het is voldoende dat [rechthebbende] daardoor de mogelijkheid heeft geschapen dat [stichting] en/of derden daarvan nadeel zouden ondervinden. Overigens heeft het risico van verloedering en verminderde verhuurbaarheid zich in dit geval daadwerkelijk verwezenlijkt door de omstandigheid dat de politie tweemaal een inval in het gehuurde heeft gedaan, hetgeen een negatieve uitstraling heeft op de woonomgeving.
3.11
Grief 5 van [stichting] betreft de afweging van het woonbelang van [rechthebbende] tegen diens tekortkoming en de conclusie van de kantonrechter dat deze afweging in het voordeel van [rechthebbende] moet uitvallen. Deze afweging dient naar de omstandigheden van dit moment (
ex nunc) plaats te vinden. Uit de memorie van antwoord in het principaal appel van [bewindvoering] Bewindvoering leidt het hof af dat zich in de omstandigheden van [rechthebbende] geen bijzondere wijzigingen hebben voorgedaan. Door [stichting] is ook niet iets anders gesteld. Daarvan uitgaande kan worden vastgesteld dat [rechthebbende] een serieus te nemen belang heeft bij de voortzetting van de huurovereenkomst, maar naar het oordeel van het hof is dit belang niet zo zwaarwegend dat dit opweegt tegen de tekortkomingen van [rechthebbende] zoals deze hiervoor zijn vastgesteld. Dit betekent dat grief 5 slaagt en dat de vorderingen van [stichting] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde met nevenvorderingen zullen worden toegewezen. Door [bewindvoering] Bewindvoering zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd die op grond van de devolutieve werking van het appel naast het voorgaande nog verder aan de orde dienen te komen.
3.12
Thans resteert de grief van [bewindvoering] Bewindvoering tegen de toewijzing van de boete van € 2.500,= in het eindvonnis van 31 augustus 2016. Volgens [bewindvoering] Bewindvoering is de bepaling in de algemene voorwaarden waar [stichting] zich op beroept, hiervoor in 3.2 onder d) weergegeven, aan te merken als een oneerlijk beding. [stichting] heeft deze grief bestreden.
3.13
Het hof overweegt hierover het volgende. Artikel 16.7 van de algemene huurvoorwaarden verbiedt de huurder in of bij het gehuurde hennep te kweken of te verhandelen of andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. In dat geval wordt een boete verbeurd van € 2.500,= en van € 50,= per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 15.000,=. Het hof dient ambtshalve te onderzoeken of dit boetebeding onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 sub a BW en daarmee nietig. Huurovereenkomsten tussen bedrijfsmatig verhurende partijen en particulieren vallen immers onder de werking van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn), die onder meer is omgezet in de artikelen 6:231 BW en verder. In het onderhavige geval is sprake van een huurovereenkomst tussen een professionele verhuurder en een particuliere huurder. Het boetebeding maakt onderdeel uit van algemene huurvoorwaarden waarover niet afzonderlijk door partijen is onderhandeld en is geen kernbeding. Gezien het bepaalde in artikel 3 van de Richtlijn betekent dit dat het artikellid binnen de reikwijdte van de Richtlijn valt en daarmee ook van artikel 6:233 sub a BW. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het boetebeding niet geldt voor alle tekortkomingen, maar specifiek is gesteld op het verrichten van, kort gezegd, activiteiten met betrekking tot hennep die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn. Het hof neemt voorts de aard van de overtreding waarop de boete is gesteld in aanmerking. De illegale verwerking van hennep (in een woning) is niet alleen een strafbaar feit maar kan, zoals gezegd, risico’s en nadelen opleveren zoals (stank)overlast en verloedering van de wijk en het ontstaan van schade aan de woning. [stichting] heeft een gerechtvaardigd belang om hierop een boete te stellen. Dit belang is erin gelegen huurders ervan te weerhouden dergelijke activiteiten in en bij de woning te verrichten en te voorkomen dat de met die activiteiten samenhangende nadelige gevolgen en schade intreden. De boete dient dan een afschrikwekkend effect te hebben. Gelet hierop is de hier aan de orde zijn en ook gevorderde boete van € 2.500,= naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een onevenredig hoge boete. Tegen deze achtergrond is het boetebeding niet als onredelijk bezwarend te beschouwen. Hetgeen [bewindvoering] Bewindvoering verder nog heeft aangevoerd over de geringe ernst van de tekortkomingen van [rechthebbende] stuit af op hetgeen het hof daarover in het hieraan voorafgaande reeds heeft overwogen. Dit betekent dat de grief van [bewindvoering] Bewindvoering in het incidenteel appel wordt verworpen.
3.14
De conclusie is dat het eindvonnis van 31 augustus 2016 zal worden vernietigd, voor zover de vorderingen van [stichting] tot ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde met nevenvorderingen zijn afgewezen en in stand blijft voor zover de vordering tot betaling van de boete is toegewezen. De ontruimingstermijn zal het hof, gelet op de persoonlijke omstandigheden van [rechthebbende] en de tijd die inmiddels is verstreken, stellen op twee maanden. Tegen de afwijzing van haar vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten heeft [stichting] niet afzonderlijk gegriefd zodat die afwijzing in stand blijft. [bewindvoering] Bewindvoering zal, in haar hoedanigheid van bewindvoerder, worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Voor de duidelijkheid zal het hof het eindvonnis van 31 augustus 2016 geheel vernietigen en het dictum opnieuw formuleren.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verklaart [stichting] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 25 mei 2016
vernietigt het eindvonnis van 31 augustus 2016 en, opnieuw rechtdoende:
ontbindt van de door [stichting] met [rechthebbende] gesloten huurovereenkomst, betreffende de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] ;
veroordeelt [bewindvoering] Bewindvoering, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , om binnen twee maanden na betekening van dit arrest de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] met alle personen en zaken die zich daar van zijnentwege bevinden, te ontruimen en te verlaten en aldus ontruimd en verlaten te houden en deze onder afgifte van alle sleutels in nette staat aan [stichting] ter beschikking te stellen;
veroordeelt [bewindvoering] Bewindvoering, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , tot betaling van:
een boete ter hoogte van € 2.500,=;
de maandelijks verschuldigde huurpenningen, steeds vanaf de vervaldatum tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
een maandelijkse vergoeding voor het gebruik van de woonruimte vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot de datum van feitelijke ontruiming, gelijk aan de tot de datum van ontbinding verschuldigde huurprijs;
veroordeelt [bewindvoering] Bewindvoering, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [stichting] begroot op € 94,08 aan kosten dagvaarding en op € 471,= aan griffierecht in eerste aanleg, op € 103,96 aan kosten dagvaarding, op € 716,= aan griffierecht en op € 1.074,= aan salaris advocaat in het principaal appel en op € 537,= aan salaris advocaat in het incidenteel appel, deze bedragen te vermeerderen wat betreft de nakosten met € 157,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 239,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 december 2018.
griffier rolraadsheer