ECLI:NL:GHSHE:2018:5178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
001096-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat was afgewezen. Tijdens de zitting heeft de verdachte zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing ingetrokken, waardoor hij in dat beroep niet meer kon worden ontvangen wegens gebrek aan belang. Het hof heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord en het dossier bestudeerd. Het hof concludeert dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor vermogensdelicten. Het hof oordeelt dat er een reëel recidivegevaar bestaat, wat betekent dat de verdachte zich opnieuw schuldig kan maken aan strafbare feiten als hij niet in voorlopige hechtenis blijft. Het hof wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat er geen voorwaarden zijn die de kans op herhaling tot een aanvaardbaar niveau kunnen terugbrengen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor het verzoek tot schorsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Bijzondere zaak, nummer: [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van [datum] , waarbij namens:

[naam verdachte]

geboren [datum] te [plaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
[datum] , bij welke beslissing het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de aan [naam verdachte] opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
Het hof heeft kennis genomen van de akte rechtsmiddel waarbij namens verdachte tijdig beroep is aangetekend tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en de afwijzing van het verzoek tot schorsing.
Namens verdachte is ter zitting het beroep voor zover het gericht is tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing ingetrokken weshalve verdachte in dat beroep niet meer kan worden ontvangen wegens gebrek aan belang.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier
Met betrekking tot het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof van voldoende ernstige bezwaren jegens verdachte ter zake van hetgeen hem wordt verweten, namelijk [de strafbare feiten] .
Het hof heeft zich ervan vergewist dat de ernstige bezwaren zoals door de rechtbank aangenomen ook thans nog bestaan.
Het hof stemt ook in met het recidivegevaar. Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, ook voor vermogensdelicten, en is daar ook voor veroordeeld. Het strafblad van verdachte beslaat inmiddels [een aantal] pagina’s. Kennelijk laat verdachte zich weinig gelegen liggen aan eerdere justitiële interventies en beschikt hij over een mentaliteit waarbij persoonlijk gewin de boventoon voert en hij geen respect toont voor het eigendomsrecht. Het hof leidt hieruit af dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, zich schuldig zal maken aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Namens verdachte is een beroep gedaan op de bepaling van artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is van oordeel dat deze omstandigheid zich thans niet voordoet.
Het hof wijst af het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Namens verdachte is mondeling in raadkamer verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft in beginsel het recht om zijn berechting in vrijheid af te wachten. Dat kan anders zijn wanneer, zoals in de onderhavige zaak, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich schuldig zal maken aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt. In een dergelijk geval zal de rechter, op grond van het subsidiariteitsbeginsel, dienen na te gaan of niet ook op andere, voor de verdachte minder bezwarende wijze, tegemoet kan worden gekomen aan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis. Dat belang is in de onderhavige zaak gelegen in het verschoond blijven van een of meer strafbare feiten, gepleegd door verdachte. Meer in het bijzonder van een of meer vermogensdelicten. De rechter zal dat onderzoek ook moeten doen wanneer er door of namens verdachte geen bijzondere omstandigheden, zoals persoonlijke omstandigheden, zijn aangevoerd aangezien elke verdachte er belang bij heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten. In de onderhavige zaak ziet het hof echter niet welke voorwaarden aan een schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen worden gesteld waarmee de kans op herhaling tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Verdachte is eerder meermaals met politie en justitie in aanraking gekomen voor vermogensdelicten en is daar ook voor veroordeeld. Ten tijde van het plegen van de thans aan hem verweten strafbare gedragingen liep verdachte in een proeftijd ter zake van een veroordeling inzake een vermogensdelict. Het hof zijn geen feiten of omstandigheden bekend die thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden, temeer niet nu verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Het hof wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Verklaart het hoger beroep van verdachte tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet-ontvankelijk.
Wijst af het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Bevestigt de beslissing waarvan beroep met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Wijst af het mondeling in raadkamer gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan op [datum]
door mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter, mr. J.P.F. Rijken en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. B. Yazi-Koçyilmaz, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, [datum]
Gezien d.d.
De directeur van de [detentieplaats]