ECLI:NL:GHSHE:2018:5159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.246.214_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, hierna te noemen 'de moeder', had in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juni 2018 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder was van mening dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen, vooral na positieve ontwikkelingen in haar persoonlijke situatie en de hulp die zij ontving.

De zaak kwam voor het hof na een mondelinge behandeling op 15 november 2018, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de Gecertificeerde Instelling) aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij de zorg voor haar kinderen aankon, vooral nu zij een nieuwe relatie had en ondersteuning ontving van een coach. De Gecertificeerde Instelling daarentegen stelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de veiligheid van de kinderen, gezien de eerdere problemen met alcohol en de spanningen in de gezinssituatie.

Het hof overwoog dat, hoewel er positieve ontwikkelingen waren in de situatie van de moeder, deze nog pril waren en dat er nog geen definitieve conclusies konden worden getrokken over haar opvoedingsvaardigheden. Het hof benadrukte dat de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat de uithuisplaatsing moest worden voortgezet totdat er meer duidelijkheid was over de situatie. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 december 2018
Zaaknummer : 200.246.214/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/334830/ JE RK 18-819
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Gerritsen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Brabant, vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juni 2018, gewezen onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de uithuisplaatsing te verlengen tot 2 maart 2019 alsnog af te wijzen, subsidiair de machtiging in duur te beperken.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Gerritsen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 5 november 2018, ingekomen ter griffie op 6 november 2018, met de mededeling dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
  • de brief van de GI van 9 november 2018, ingekomen ter griffie op 12 november 2018, met als bijlage het raadsrapport van 7 februari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met [de vader] (geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , Marokko, wonende te [woonplaats] ) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2015, te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016, te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 5 december 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 maart 2019.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, met handhaving van de beschikking van 6 juni 2018 inzake de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, verlengd de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 4 juli 2018 tot uiterlijk 2 maart 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft, naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nog drie kinderen van een andere vader: [jongmeerderjarige] (18 jaar), [minderjarige 3] (16 jaar) en [minderjarige 4] (11 jaar). Deze drie kinderen zijn na een verblijf bij hun vader in Egypte van 2010 tot 2016, in 2016 bij de moeder in Nederland teruggekomen. De moeder, die inmiddels een relatie had met de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , had dus plotseling de zorg voor 5 kinderen. [jongmeerderjarige] is inmiddels zelfstandig uitwonend. Ook [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De moeder verzet zich niet tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Gelet op de traumatische gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt in Egypte hebben zij speciale zorg nodig, die de moeder de beide kinderen niet kan bieden.
In maart 2018 heeft zich een incident voorgedaan. De moeder betwist daar zij daarin een aandeel heeft gehad en betwist dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van het incident getuige zijn geweest. Ten onrechte zijn naar aanleiding van dat incident schriftelijke aanwijzingen gegeven door de GI.
Onrust en spanningen in de gezinssituatie hadden te maken met de verhouding tussen de moeder en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Dat de moeder de zorg voor hen niet aankan, wil niet zeggen dat zij de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet aankan.
Inmiddels is er een andere gezinsvoogd, met wie de moeder wel verwacht te kunnen samenwerken, in tegenstelling tot de vorige voogd, in wie de moeder geen vertrouwen had.
De moeder drinkt af en toe een wijntje. Drugs gebruikt zij niet meer. Van verslaving is geen sprake Zij is bereid om alcohol- en drugstesten te doen.
Hechting is belangrijk gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder staat open voor alle hulp, ook voor een weekendpleeggezin. Zij erkent dat zij beperkt is en hulp nodig heeft.
Die hulp is inmiddels ingezet in de vorm van een coach van VraagKracht (pedagogische thuishulp en training). Verder werkt de moeder mee met het door diagnostisch centrum Keinder in opdracht van de GI ingezette onderzoek. De moeder volgt alle adviezen op.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven nu in een pleeggezin. Eenmaal per twee weken heeft de moeder een uur met hen contact bij Bureau Jeugdzorg in [vestigingsplaats] .
De moeder, zo vertelt zij ter zitting, heeft inmiddels een nieuwe relatie, woont samen en zal op 19 november 2018 met haar nieuwe partner in het huwelijk treden. Zij ondervindt van haar partner veel steun. Hij zou met de kinderen willen kennismaken, maar dat wordt door de GI afgehouden.
Er is onvoldoende gekeken naar de mogelijkheden van de moeder om met de nodige hulp en steun in elk geval [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verzorgen en op te voeden. Met de moeder gaat het goed. Ze heeft door alle steun die zij heeft nu meer rust en kan zich beter focussen.
3.6.
De GI voert ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
De machtiging tot uithuisplaatsing is terecht verleend. Er was ten tijde van de verlening zeker sprake van alcoholproblemen en grote spanningen, waarbij de zorg voor veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , twee nog zeer jonge kinderen, feitelijk bij [minderjarige 3] en op afstand ook [jongmeerderjarige] lag.
De machtiging dient tot begin maart 2019 door te lopen. Er is nu ingezet op onderzoek naar de leerbaarheid en de opvoedingsvaardigheden van de moeder door Keinder, en op coaching van de interactie tussen de moeder en de kinderen door VraagKracht. Dat laatste geschiedt naast de omgangsregeling. De verwachting is dat het onderzoek van Keinder in december 2018 afgerond zal zijn en dat er dan ook een nader advies van VraagKracht zal zijn. Dan zal in overleg worden bezien of de omgang kan worden uitgebreid en ook of de moeder dan kan worden verteld waar de kinderen verblijven en of zij kan kennismaken met het pleeggezin.
Met de nieuwe partner van de moeder is door de GI nog niet nader kennisgemaakt. De GI heeft nog geen achtergrondinformatie over deze man. Het is erg pril allemaal, de moeder kent hem pas kort en gaat nu al met hem trouwen. De GI wil hem wel betrekken in het onderzoek naar de mogelijkheden van terugkeer van de kinderen, aangezien hij dan de stiefvader zal zijn. Een Verklaring Omtrent Gedrag is al opgevraagd, maar omdat de man tot voor kort in België heeft gewoond, gaat dat allemaal niet zo snel.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de machtiging op goede gronden is verstrekt. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter in dezen en maakt deze na eigen afweging en waardering tot de zijne.
3.7.3.
Ten aanzien van de vraag of de machtiging dient te worden gecontinueerd dan wel voor afloop van de thans geldende termijn tot 2 maart 2019 moet worden opgeheven overweegt het hof als volgt.
Er is zeker sprake van ontwikkelingen die tot goede hoop aanleiding geven. Bij de moeder is meer rust gekomen. Zij ziet in dat zij [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet de speciale zorg kan bieden die zij nodig hebben. Naast de intensieve woonbegeleiding vanuit Lunetzorg die de moeder al had, heeft de moeder nu ook coaching van VraagKracht en wordt er door Keinder onderzoek gedaan naar haar leerbaarheid en opvoedingsvaardigheden. Het hof heeft de indruk dat de moeder zich bewust is geworden van haar eigen beperkingen en zeer gemotiveerd is om alle hulp te aanvaarden en overal aan mee te werken in de hoop en verwachting dat zij dan in staat zal zijn om te bewijzen dat zij de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel aankan. Dat is positief te waarderen.
Anderzijds moet echter ook worden geconstateerd dat de positieve ontwikkelingen nog erg pril zijn, terwijl de bevindingen uit het onderzoek van Keinder en het advies van VraagKracht pas in december 2018 worden verwacht. Ook zal de nodige aandacht moeten worden geschonken aan de nieuwe partner van de moeder, met wie de GI nog niet heeft kennisgemaakt en, zo begrijpt het hof, de kinderen ook nog niet. Er is derhalve noodzaak de uithuisplaatsing op dit moment te continueren.
Omdat na afronding van het onderzoek van Keinder en na advies van VraagKracht, bij een positief resultaat, naar een eventuele terugplaatsing toegewerkt zal moeten worden langs de weg van geleidelijkheid, acht het hof het thans niet verantwoord om de uithuisplaatsing op een eerdere datum dan door de kinderrechter bepaald te laten eindigen.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juni 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.I. Peereboom-Van Drunick, en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.