ECLI:NL:GHSHE:2018:5158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.244.890_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met Downsyndroom

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een tweejarig jongetje met Downsyndroom. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen. De rechtbank had eerder de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen, omdat de ouders niet in staat waren om de benodigde zorg te bieden. De moeder voerde aan dat zij en de vader stappen hadden gezet om hun leven op orde te krijgen en dat zij in staat waren om voor hun kind te zorgen. De GI daarentegen stelde dat de ouders onvoldoende in staat waren om de zorg voor de minderjarige te waarborgen en dat de ontwikkeling van het kind in gevaar kwam door de afwezigheid van adequate hulpverlening. Het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden was verleend en dat de ouders nog niet klaar waren om de zorg voor hun kind op zich te nemen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van een zorgvuldige aanpak in de toekomst om het perspectief van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 december 2018
Zaaknummer : 200.244.890/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/252984/JE RK 18-1758
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Frins,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader](hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 augustus 2018, gewezen onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarige alsnog af te wijzen dan wel de uithuisplaatsing in duur te beperken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingediende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Frins;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van de kant van de moeder, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2018, met de processtukken in eerste aanleg;
- het V6-formulier van de kant van de moeder, ingekomen ter griffie op 6 september 2018, met het proces-verbaal van het behandelde ter zitting in eerste aanleg d.d. 10 augustus 2018;
- het V6-formulier van de kant van de moeder, ingekomen ter griffie op 10 september 2018, met een volledig afschrift van het beschikking ondertoezichtstelling van de rechtbank Limburg van 22 juni 2017 (bijlage 1.3 van het procesdossier in eerste aanleg);
- de brief van de GI, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2018, met het raadsrapport d.d. 19 mei 2017 (bijlage 17 van het verweerschrift);
- de brief van de raad, ingekomen ter griffie op 6 november 2018, met de mededeling dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- het V6-formulier van de kant van de moeder, ingekomen ter griffie op 6 november 2018,
met producties 4 (observatieverslagen) en 5 (communicatie tussen ouders en voogd).

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] geboren: [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is door de vader erkend. De moeder heeft het eenhoofdig gezag.
Bij [de minderjarige] is sprake van het syndroom van Down en een aangeboren hartafwijking. Hij heeft veel medische zorg en aandacht nodig.
De ouders verwachten begin februari 2019 een tweede kind.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 22 juni 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 juni 2019.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [de minderjarige] met ingang van 17 augustus 2018 tot 17 februari 2019 uit huis te plaatsen in een gezinshuis.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat –het volgende aan.
Het is juist dat de ouders bagage hebben en dat zij het niet gemakkelijk hebben gehad in het verleden. Ze hebben hard gewerkt om hun leven op de rit te krijgen en willen [de minderjarige] het beste bieden De ouders hebben inmiddels een eengezinswoning. Dat afspraken niet nagekomen zijn is ten dele onjuist. Er zijn afspraken misgelopen maar daar zijn verklaringen voor.
De gezinsbehandeling en ondersteuning door Radar wordt door de moeder als heel prettig ervaren.
Het vertrouwen in de gezinsvoogd is aan het herstellen nadat het tot een minimum was gedaald, mede omdat het lang heeft geduurd voordat de ouders weer contact konden hebben met [de minderjarige] . Uiteindelijk hebben de ouders een contactregeling gekregen van tweemaal anderhalf uur per week. Omdat de ouders dat te weinig vonden – zo konden ze niet met [de minderjarige] naar buiten en was er geen mogelijkheid om grootouders contact met [de minderjarige] te laten hebben – is in het kader van de geschillenregeling van de GI bepaald dat vanaf 19 november 2018 het contact wordt uitgebreid naar tweemaal vier uur per week. Ook dat is nog onvoldoende: er dient sneller te worden toewerkt naar uitgebreidere en onbegeleide omgang met het oog op terugkeer van [de minderjarige] naar de ouders.
Er is sprake van onzorgvuldig onderzoek en ongefundeerde rapporten en besluiten die voornamelijk gebaseerd zijn op aannames en vermoedens en vooringenomenheid.
Tot nu toe heeft de moeder onvoldoende hulp en begeleiding gekregen. Moeder heeft thans begeleiding van maatschappelijk werk. Dat heeft zij zelf moeten aanvragen. Met het maatschappelijk werk wordt ook bekeken welke psychologische hulp de moeder nodig heeft. De vader staat inmiddels voor psychologische behandeling op een wachtlijst. Hij is nog werkzoekend en in dat kader bezig met het behalen van zijn rijbewijs. De agressie waarover de GI rept is mede veroorzaakt door de onnodig confronterende wijze waarop [de minderjarige] bij de ouders is weggehaald.
De moeder heeft contact met andere ouders van kinderen met het Downsyndroom en doet haar best om zich zo goed mogelijk te laten informeren. Zij kent alle behandelaren van [de minderjarige] zoals de kinderarts, audioloog en fysiotherapeut.
De ouders zien in dat zij de hand ook in eigen boezem moeten steken waar het gaat om het falen van de hulpverlening voor [de minderjarige] . Zij zijn nu wakker geschud en zijn zich bewust van wat er van hen wordt verwacht. De ouders zullen ervoor zorgen dat [de minderjarige] naar het KBC gaat, dat alle medische afspraken worden nagekomen en dat ze bereikbaar zullen zijn voor hulpverlening. De ouders willen heel graag zelf voor [de minderjarige] zorgen. Met de juiste hulpverlening is dat nu ook mogelijk.
Het is ook de taak van de GI om de ouders te ondersteunen en te begeleiden in het vinden van de juiste hulp. Zij zijn niet bevreesd voor de nieuwe situatie die zal ontstaan na de geboorte van het tweede kind en wijzen op het hechte netwerk waarvan zij deel uitmaken, ook met de grootouders.
Aan het wettelijk criterium voor de uithuisplaatsing is niet voldaan.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
[de minderjarige] heeft vanwege het syndroom van Down meer nodig dan alleen voorziening in de basis behoeften. De ouders erkennen de zorgen rondom [de minderjarige] niet. De ouders hebben genoeg kansen gekregen om te laten zien dat ze [de minderjarige] meer konden bieden dan die minimale basale zorg. Zij zijn niet in staat om het belang van het behandelcentrum voor [de minderjarige] in te zien. Zij hebben de beste bedoelingen maar vallen telkens terug in oude patronen waarin ze moeite hebben om hun leven op orde te krijgen. Zij overzien dan niet welke afspraken er zijn met betrekking tot de zorg en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Dit is geen onwil vanuit de ouders maar pure onmacht. [de minderjarige] heeft een dusdanig grote ontwikkelingsachterstand opgelopen door de afwezigheid van hulpverlening, dat thuis wonen bij de ouders op dit moment niet mogelijk is. Bij de moeder is sprake van dagelijkse angstklachten, waarvoor zij, ondanks intensieve inzet vanuit gemeente en ambulante zorg, nog altijd niet wordt behandeld. De GI maakt zich zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] . De moeder is zwanger van haar tweede kind en de GI maakt zich zorgen over het verdelen van de aandacht als dat kind geboren zal zijn terwijl de ouders tegelijkertijd de zorg voor [de minderjarige] moeten dragen.
Met [de minderjarige] gaat het nu goed. Vanuit het gezinshuis komen alleen maar positieve signalen.
Aan de criteria voor een uithuisplaatsing is voldaan. De ouders kregen de ondersteuning vanuit de ondertoezichtstelling. Zij gaven aan mee te willen werken maar deden dat niet.
De moeder heeft goede bedoelingen maar wordt in de praktijk overvraagd en kan de zware opvoedtaak en verantwoordelijkheid over [de minderjarige] niet dragen. De vader is vanwege eigen problematiek onvoldoende tot steun in de opvoeding van [de minderjarige] . Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het niet genoeg dat de ouders doen wat ze kunnen.
De GI heeft nog onvoldoende zicht op de mogelijkheden die de ouders hebben. Het perspectief moet snel duidelijk worden. Tot op heden is de GI nog terughoudend geweest in hert onderzoeken van wat mogelijk is. De GI ziet wel mogelijkheden maar wil niet te snel gaan en stapsgewijs per uitbreiding van het contact bekijken hoe het loopt.
Pas sinds kort heeft de GI van de ouders toestemming om contact op te nemen met hulpverleners, behandelaren en met de grootouders.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW en dat de machtiging op goede gronden verleend is.
3.7.3.
De vraag die dan nog rest is of de machtiging tot uithuisplaatsing in duur beperkt dient te worden, zoals de moeder subsidiair heeft verzocht. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De kinderrechter heeft de machtiging al verleend voor een kortere duur dan was verzocht, onder afwijzing van de resterende termijn, mede om de ouders in staat te stellen in de tussentijd hun eigen zaken op orde te krijgen en te laten zien dat zij wel de afspraken met de hulpverlening kunnen nakomen. Het hof constateert dat de ouders op de goede weg zijn en hun verantwoordelijkheid nemen. Uit de overgelegde verslagen van de begeleide contacten blijkt dat de ouders zich aan de afspraken houden en dat zij zorgzame en liefdevolle ouders zijn. Juist echter vanwege de extra kwetsbaarheid van [de minderjarige] acht het hof het van belang dat zeer zorgvuldig wordt gekeken naar het tijdspad en de mogelijkheden die er zijn om hem bij de ouders terug te plaatsen. Met de GI is het hof van oordeel dat dit alles in beeld gebracht moet worden door middel van een stapsgewijze uitbreiding van de contacten, waarbij zicht gehouden kan en moet worden op de hulp die de ouders voor zichzelf hebben ingezet en de ondersteuning die de ouders van derden krijgen, waaronder ook de grootouders van [de minderjarige] .
3.7.4.
Er zijn stappen gezet in de goede richting maar het doel is nog niet bereikt. Opheffing van de machtiging op dit moment is te vroeg. De nog relatief korte periode tot aan
17 februari 2019 dient besteed te worden aan het vergroten van het onderlinge vertrouwen tussen de ouders en de GI en het verder in kaart brengen en inzichtelijk maken van het perspectief van [de minderjarige] .
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 augustus 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.I. Peereboom-Van Drunick, en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.