Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vrouw, bijgestaan door mr. Laatsman;
- de man, bijgestaan door mr. Albrecht;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen op 9 juli 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2018;
- het per fax en per gewone post ontvangen V6-formulier met bijlagen d.d. 12 oktober 2018, afkomstig van de advocaat van de man.
3.De beoordeling
.
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
- Welke factoren hebben een rol gespeeld bij de abrupte beëindiging van de vastgestelde omgangsregeling zoals deze liep tot januari 2018?
- Welke hulpverlening is reeds voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingezet en wat zijn hiervan de gestelde doelen en behaalde resultaten?
- Zijn er op dit moment contra-indicaties voor omgang tussen [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] en de man? Zo ja, wat zijn deze contra-indicaties?
- In hoeverre kan de vrouw [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ondersteunen in de omgangsregeling met de man? Wat is hier eventueel voor nodig?
- Indien dat is aangewezen, is professionele begeleiding van de omgang nodig en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding wordt gedacht?
- Hoe verhoudt het niet plaats hebben van omgang zich tot de onderlinge relatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun halfbroertje [minderjarige 3] , die wel omgang heeft met de man/zijn vader?
- Ziet de raad een mogelijkheid voor de man en de vrouw om in het belang van de kinderen tot een betere communicatie te komen? En zo ja, wat is daarvoor nodig?
- Zijn er tijdens het onderzoek nog feiten en omstandigheden met betrekking tot de (identiteits)ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar voren gekomen die in de optiek van de raad van belang zijn voor de in deze door het hof te nemen beslissing inzake de omgangsregeling tussen hen en de man?
- Acht de raad het aangewezen dat er omgang plaatsvindt tussen [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] en de man en zo ja, welke regeling stelt de raad concreet voor?