In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Gecertificeerde Instelling (GI) gedeeltelijk met het gezag over de minderjarige is belast. De moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsuitoefening af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de GI verantwoordelijk was voor de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling, wat de moeder betwistte. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 oktober 2018, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. Het hof overwoog dat het in het belang van de minderjarige was dat hij naar school ging in de buurt waar hij woonde, en dat de GI de beslissing tot aanmelding op de basisschool in [woonplaats van de vader] had kunnen nemen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De beslissing werd genomen in het kader van de ondertoezichtstelling en de noodzaak om de sociale ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.