ECLI:NL:GHSHE:2018:5140

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.244.299_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door Gecertificeerde Instelling in het kader van ondertoezichtstelling en schoolkeuze

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Gecertificeerde Instelling (GI) gedeeltelijk met het gezag over de minderjarige is belast. De moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsuitoefening af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de GI verantwoordelijk was voor de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling, wat de moeder betwistte. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 oktober 2018, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. Het hof overwoog dat het in het belang van de minderjarige was dat hij naar school ging in de buurt waar hij woonde, en dat de GI de beslissing tot aanmelding op de basisschool in [woonplaats van de vader] had kunnen nemen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De beslissing werd genomen in het kader van de ondertoezichtstelling en de noodzaak om de sociale ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 december 2018
Zaaknummer: 200.244.299/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/336492 JE RK 17-1861
C/02/336932 JE RK 17-
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. de Maaré,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Koningsveld.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 4 juli 2018, zoals hersteld bij beschikking van 17 augustus 2018 van diezelfde rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2018, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en heeft zij – na correctie van het petitum in verband met het aanvankelijk vermelden van een verkeerde datum van de beschikking - verzocht het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsuitoefening af te wijzen, alsmede het verzoek tot vervanging van de GI toe te wijzen. Daarnaast heeft de moeder verzocht te bepalen dat de minderjarige, hierna genoemd, weer wordt ingeschreven op de [schoolnaam] school in [woonplaats van de moeder] .
Het verzoek tot vervanging van de GI is bij brief van 18 oktober 2018 door de moeder ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 september 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voornoemde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. de Maaré;
-de vader, bijgestaan door mr. F.J. Koningsveld;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 8 juni 2018;
- het V-formulier van 16 augustus 2018, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met de brief van de advocaat van de moeder van 16 augustus 2018 inhoudende een wijziging van het petitum;
- het V-formulier van 22 augustus 2018, ingekomen bij het hof op 23 augustus 2018, met de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 10 november 2017, alsmede de nadere beschikking verlenging uithuisplaatsing van 8 november 2017;
- het V6-formulier van 18 oktober 2018, ingekomen bij het hof op 19 oktober 2018, met de brief van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit hun huwelijk is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
De ouders zijn belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.1.1.
De moeder heeft voorts een dochter uit een latere relatie, [zus van de minderjarige] .
3.2.
[de minderjarige] is met ingang van 10 mei 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 november 2018.
3.3.
[de minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging op 15 maart 2017 uit huis
geplaatst bij de vader. Het hoofdverblijf van [de minderjarige] is op 4 juli 2018 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij de vader bepaald.
3.4.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij de bestreden beschikking van (eveneens) 4 juli 2018 bepaald dat de GI gedeeltelijk met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, voor zover het betreft de aanmelding voor een onderwijsinstelling voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing. Het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI is afgewezen.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij herstelbeschikking van 17 augustus 2018 het dictum van de bestreden beschikking van 4 juli 2018 aangevuld en de beslissing ten aanzien van het belasten van de GI met het gezag uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
[de minderjarige] is door de GI op 11 juli 2018 aangemeld voor groep 7 bij Basisschool [basisschool] te [woonplaats van de vader] . [de minderjarige] is na de zomervakantie op deze school begonnen.
3.6.
De moeder kan zich met voornoemde beslissing inzake de gedeeltelijke belasting van de GI met het gezag met betrekking tot de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling niet verenigen en zij is hiertegen in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert het volgende aan.
Er is overeenstemming over de vaststelling van het hoofdverblijf bij de vader. De rechtbank heeft echter ten onrechte geoordeeld dat hierbij past dat [de minderjarige] op een andere school in de woonplaats van de vader ingeschreven zal moeten worden. Er is onvoldoende rekening gehouden met de wensen van [de minderjarige] en de gevolgen die een schoolwijziging voor hem heeft. De algemene regel dat een kind naar school moet gaan op de plek waar hij het meest is, gaat niet op. [de minderjarige] was net met een traject gestart op school in [woonplaats van de moeder] vanwege zijn dyslexie. Hij is bovendien gewend op de school in [woonplaats van de moeder] en hij geeft aan dat hij op die school wil blijven. De schooltijden in [woonplaats van de vader] sluiten niet aan op de judo. [de minderjarige] profiteert aldus niet van een schoolwissel. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het belangrijk is dat er snel een andere school geregeld moest worden. [de minderjarige] verblijft nu gedurende 1 weekend per 14 dagen en op woensdagmiddag bij de moeder, alsmede de helft van de vakanties en de vrije schooldagen. Tot maart 2017 was er echter een co-ouderschapsregeling met een week op week af-regeling. Doordat [de minderjarige] onderwijs gaat volgen in [woonplaats van de vader] wordt de rol van de moeder verder beperkt. Zij realiseert zich dat hij inmiddels al in [woonplaats van de vader] naar school gaat maar zij blijft van mening dat het in zijn belang is dat hij terug wisselt.
Zij vindt het voorts belangrijk dat [de minderjarige] wordt uitgenodigd voor een kindgesprek.
3.8.
De GI voert het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het verzoek over de gedeeltelijke gezagstoekenning met betrekking tot de aanmelding voor een onderwijsinstelling toegewezen. Voor een gezonde sociale ontwikkeling is het belangrijk dat een basisschoolkind betekenisvolle contacten met leeftijdsgenoten kan opbouwen en onderhouden in zijn directe leefomgeving. Toen [de minderjarige] bij de moeder woonde ontbrak het hem aan dergelijke sociale contacten. De overgang naar een nieuwe school is niet abrupt voor hem. Het was voor [de minderjarige] al veel langer duidelijk dat er hoogstwaarschijnlijk een schoolwissel aan zou komen als de rechtbank zou beslissen dat zijn hoofdverblijf zou wijzigen. De moeder had hem daar op een neutrale manier op moeten voorbereiden. De moeder geeft telkens aan dat het belangrijk is dat er rust komt voor [de minderjarige] , maar laat in de praktijk het tegenovergestelde zien door het instellen van hoger beroep. Hiermee blijft ze de loyaliteitsproblemen van [de minderjarige] in stand houden en kiest de moeder er bewust voor de eerder herhaald toegezegde rust niet te realiseren. De GI twijfelt bovendien aan de houding van de moeder ten aanzien van het accepteren van het verblijf van [de minderjarige] bij de vader. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het belangrijk was dat er snel een andere school gevonden zou worden nu de zomervakantie voor de deur stond. Schoolaanmelding tijdens de vakantie is niet mogelijk. Ook is de gedeeltelijke gezagsuitoefening juridisch gekoppeld aan de duur van de machtiging uithuisplaatsing, welke is verlengd tot 10 augustus 2018. De moeder zou het [de minderjarige] makkelijker maken als zij hem de toestemming zou geven dat hij mag zijn waar hij nu is.
3.9.
De vader voert aan dat hij zoveel mogelijk probeert te varen op het kompas van jeugdzorg omdat hij de zorg en hulp van jeugdzorg als positief ervaart. [de minderjarige] zat niet zo op zijn plek op zijn school te [woonplaats van de moeder] . Aansluiten bij zijn woonplaats en zijn sociale omgeving in [woonplaats van de vader] past het beste in de ontwikkeling van [de minderjarige] . De schoolkeuze is een belast onderwerp voor hem. Zijn hoofd zit vol. De school pakt de dyslexietraining op en Trivers gaat zijn sociale welzijn bespreken. Hij spreekt nu ook regelmatig met vrienden af en fietst zelf naar school.
3.10.
De raad vindt het in het belang van [de minderjarige] dat hij in [woonplaats van de vader] naar school gaat nu dat voornamelijk zijn leefomgeving is. Dat is goed voor zijn sociale contacten en zijn zelfstandigheid die hij moet gaan ontwikkelen richting einde school. Ook wordt in samenspraak met school gekeken naar zijn problematiek. De raad adviseert het hof de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof ziet geen aanleiding om [de minderjarige] uit te nodigen voor een kindgesprek gezien zijn leeftijd, het loyaliteitsconflict waarin hij verkeert en het feit dat hij mede door de vele procedures die tussen de ouders zijn gevoerd reeds zwaar is belast.
3.12.
Op grond van artikel 1:265e lid 1 sub a BW kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit doen met betrekking tot onder andere de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling. De duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag is niet langer dan die van de verleende machtiging uithuisplaatsing.
Het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader in [woonplaats van de vader] staat tussen partijen niet ter discussie. Het is de ouders echter niet gelukt een gezamenlijke beslissing te nemen over de schoolkeuze voor [de minderjarige] . Gelet hierop was het noodzakelijk en in het belang van [de minderjarige] dat de GI de beslissing kon nemen hem aan te melden op de basisschool in [woonplaats van de vader] . Met de GI en de raad acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat hij naar school gaat in de buurt waar hij woont en waar hij de meeste tijd doorbrengt. [de minderjarige] kan dan aldaar zijn sociale contacten onderhouden en zelf op de fiets naar school en vriendjes. Dit is belangrijk in het kader van de ontwikkeling van zijn zelfstandigheid. Eerder was dat niet mogelijk, omdat [de minderjarige] (de meeste dagen) na school terug moest naar zijn vader in [woonplaats van de vader] . De
vader heeft op zitting bij het hof aangegeven dat er aandacht zal zijn voor het kunnen blijven sporten, in [woonplaats van de vader] dan wel in [woonplaats van de moeder] . Ook zal [de minderjarige] voor zijn dyslexie en sociale welzijn begeleid worden door Trivers. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] blijft verder in stand, nu de zorg- en contactregeling blijft zoals die was. Ook het contact met zijn zusje [zus van de minderjarige] blijft daarmee gewaarborgd. De beslissing van de rechtbank was nodig nu het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij vader was bepaald, de zomervakantie op korte termijn naderde en de machtiging uithuisplaatsing bovendien afliep. Het hof acht het gezien het voorgaande aldus noodzakelijk in het kader van de ondertoezichtstelling dat de GI gedeeltelijk met het gezag belast is geweest en [de minderjarige] heeft kunnen aanmelden op de basisschool in [woonplaats van de vader] .
3.13.
Het bovenstaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 4 juli 2018 zoals hersteld bij beschikking van 17 augustus 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en C.L.M. Smeets en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.