ECLI:NL:GHSHE:2018:5113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.237.766_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en de vaststelling van de behoefte van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor twee minderjarige kinderen, die voortvloeit uit een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 254,- per kind per maand, die per 6 februari 2018 ingaat. Hij heeft op 19 april 2018 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 5 juni 2018 een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof om het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.

De rechtbank had bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen aansluiting gezocht bij de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, waarbij het inkomen van de man in 2016 als uitgangspunt is genomen. De man betwist deze aanpak en stelt dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van het gezinsinkomen van partijen in 2012, wat hem meer draagkracht zou geven. De vrouw betwist de grieven van de man en stelt dat de rechtbank de juiste uitgangspunten heeft gehanteerd.

Het hof oordeelt dat de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de kinderen niet in geschil is, maar dat er wel een geschil is over de hoogte van die verplichting. Het hof bevestigt dat de rechtbank de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen correct heeft toegepast en dat de behoefte van de kinderen op basis van het hogere inkomen van de man na de scheiding is vastgesteld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.237.766/01
zaaknummer rechtbank : C/02/333348 FA RK 17-3952
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.P.J. Brouwers te Tilburg.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 19 april 2018 in hoger beroep gekomen van de voornoemde bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 5 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 oktober 2018 met bijlage, ingekomen op 18 oktober 2018;
- een brief van de zijde van de man van 19 oktober 2018 met bijlagen, ingekomen op 22 oktober 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waarbij zij tot begin januari 2013 hebben samengewoond.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ), (hierna ook: de kinderen).
De man heeft de kinderen erkend. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw, zij oefent het gezag over hen uit .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: de kinderalimentatie) met ingang van 6 februari 2018 bepaald op € 254,- per kind per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op de wijze waarop de rechtbank de behoefte van de kinderen heeft bepaald.
4.3.
De man verzoekt het hof de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, hem met ingang van 6 februari 2018 te veroordelen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een bedrag van € 107,- per kind per maand, maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans bij te dragen met een bedrag lager dan € 254,- per kind per maand nader door het hof te bepalen.
4.4.
De vrouw verzoekt het hof het verzoek van de man in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep van de man af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen dan wel te verwerpen en de door de beschikking waarvan beroep zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Hoogte behoefte kinderen
5.1.
De in de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 338,- per kind per maand is in geschil.
5.2.
Volgens de man is er door de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen ten onrechte aansluiting gezocht bij de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen en uitgegaan van zijn inkomen in 2016. Deze richtlijn had niet toegepast behoren te worden omdat de concrete uitwerking daarvan in het onderhavige geval juist in strijd is met het doel van deze richtlijn; namelijk dat de kinderen in beginsel niet slechter af moeten zijn na en door de echtscheiding van de ouders.
Omdat de man thans een hoger bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen heeft hij minder geld dan voorheen te besteden tijdens de omgangsmomenten met de kinderen en gedurende de vakanties. Bovendien wordt de door hem betaalde kinderalimentatie door de gemeente Tilburg verrekend met de Participatiewet-uitkering van de vrouw en komt de vastgestelde (hogere) kinderalimentatie daardoor per saldo niet rechtstreeks aan de kinderen toe.
De rechtbank had volgens de man daarom het (lagere) gezinsinkomen van partijen in 2012 als uitgangspunt moeten nemen zodat de man in dat geval meer draagkracht zou hebben om voor de kinderen tijdens de omgangsmomenten en gedurende de vakanties verblijfsoverstijgende kosten te maken
.
5.3.
De vrouw heeft de eerste grief van de man gemotiveerd betwist. Volgens haar heeft de rechtbank bij de berekening van de behoefte van de kinderen de juiste uitgangspunten gehanteerd en er geen reden is om daarvan af te wijken.
5.4.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof volgt dat de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de kinderen tussen partijen op zich niet in geschil is. Partijen hebben een geschil omtrent de hoogte van die verplichting.
De Expertgroep Alimentatienormen ontwikkelt aanbevelingen voor de vaststelling van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht. Deze aanbevelingen zijn opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (hierna: het Rapport). Het Rapport wordt regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in de regelgeving en jurisprudentie. De aanbevelingen zijn geen wet. In individuele zaken kan daarvan worden afgeweken. In de rechtspraak is het gebruik om de richtlijnen zo veel als mogelijk te volgen. Daarmee wordt voorkomen dat vergelijkbare gevallen tot heel verschillende uitkomsten gaan leiden.
In deze zaak dient allereerst de behoefte van de kinderen te worden vastgesteld. In beginsel dient daarbij te worden uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving, inclusief het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan kan de behoefte ingevolge de NIBUD-tabellen worden vastgesteld. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft.
Ingeval nadien van een stijging van het inkomen van een ouder sprake is, heeft volgens het Rapport (pagina 10 van het Rapport, versie januari 2018) het volgende te gelden:

Stijging van het inkomen van een ouder behoort, voor zover dit inkomen door die stijging hoger wordt dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk/de samenleving, in beginsel wel invloed uit te oefenen op de vaststelling van de behoefte: indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven. Voor het geval het inkomen van één van de ouders het voormalige gezinsinkomen overschrijdt, is daarom dat hogere inkomen van die ouder de maatstaf voor de bepaling van de kosten van de kinderen.”
Nu de man, nadat partijen uit elkaar zijn gegaan, significant meer is gaan verdienen, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in het Rapport bij de bepaling van de behoefte van de kinderen betrokken en de behoefte van de kinderen vastgesteld aan de hand van dit hogere inkomen.
Dat de vrouw een uitkering geniet op grond van de Participatiewet en de door de man betaalde kinderalimentatie door de gemeente Tilburg op basis daarvan wordt verrekend met deze uitkering, brengt niet met zich dat de rechter anders met de aanbeveling zou moeten
omgaan. Dat de man er in dit geval al dan niet voor kiest om voor de kinderen (onverplicht) extra zaken aan te schaffen maakt ook niet dat de aanbeveling in het voornoemde Rapport buiten beschouwing gelaten moet worden.
Het voorgaande maakt dat de eerste grief van de man voor wat betreft het niet volgen van het Rapport niet slaagt en het hof aan de verdere beoordeling van de twee andere (daarmee samenhangende) grieven van de man niet toekomt.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 februari 2018, voor zover het de vaststelling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen betreft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.J.F. Manders, en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.