ECLI:NL:GHSHE:2018:5111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.233.885_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2017, waarin een contactregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De moeder, die zonder advocaat procedeert, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de vader af te wijzen. De vader, die ook zonder advocaat is, heeft ter zitting verklaard dat de moeder het contact tussen hem en de minderjarige heeft gefrustreerd. De minderjarige, geboren in 2009, staat onder toezicht van de GI en heeft sinds november 2017 geen contact meer gehad met haar vader. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking van de rechtbank en de argumenten van beide partijen. De moeder stelt dat gedwongen contact met de vader niet in het belang van de minderjarige is, terwijl de vader aangeeft bereid te zijn tot een begeleide omgangsregeling. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de raad een herhaling van een patroon signaleert waarbij de moeder het contact tussen de vader en de minderjarige vertraagt. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om contactherstel te bevorderen, en stelt een gefaseerde contactregeling voor, te beginnen met begeleid contact. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 6 juni 2019, om het verloop van de contactmomenten af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 december 2018
Zaaknummer: 200.233.885/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/316965 / FA RK 17-343
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. A.A.M. Olde Lohuis, thans zonder advocaat,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat in eerste aanleg mr. P.J.G. van den Boom, thans zonder advocaat.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de stichting Jeugdbescherming Gelderland, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2017 waarbij, kort gezegd, een contactregeling tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] is vastgesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 oktober 2017;
  • het journaalbericht met bijlagen van de voormalig advocaat van de moeder, ingekomen op 6 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 2 maart 2012 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 maart 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de in het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant tevens ouderschaps-overeenkomst d.d. 21 oktober 2011 (hierna: echtscheidingsconvenant) getroffen onderlinge regelingen overgenomen in de beschikking, welke regelingen – voor zover thans van belang – inhouden dat de niet verzorgende ouder recht heeft op omgang gedurende een weekend om de week alsmede een regeling voor de vakanties en feestdagen.
3.3.
[de minderjarige] staat sinds 9 november 2017 onder toezicht van voorheen Jeugdbescherming Brabant en thans de GI.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank voormelde beschikking van 2 maart 2012 en voormeld echtscheidingsconvenant gewijzigd, voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] inhoudende dat de vader gerechtigd is tot contact met [de minderjarige] gedurende een halve dag per veertien dagen, uit te breiden – in overleg met de gezinsvoogdijwerker – naar een hele dag per veertien dagen.
3.5.
De moeder zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Het is niet in het belang van [de minderjarige] om gedwongen contact met haar vader te hebben. Er heeft vier jaar geen contact plaatsgevonden en [de minderjarige] wil haar vader op dit moment niet zien. De moeder heeft geen vertrouwen in de intenties van de vader. In het verleden is de vader zijn afspraken ook niet nagekomen en de moeder wil [de minderjarige] behoeden voor teleurstellingen.
3.7.
De vader voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Dat er een periode geen contact heeft plaatsgevonden lag grotendeels niet aan de vader, maar het contact werd door de moeder tegengehouden. Ook nu frustreert de moeder het opstarten van het contact.
De vader zal zijn medewerking verlenen aan welke regeling dan ook, dus ook aan een begeleide omgangsregeling. Wel zou het fijn zijn als de GI de begeleidende rol overneemt zodra de huidige begeleiding van GrandCare wegvalt.
3.8.
De stichting heeft ter zitting, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Vanwege zorgen van de nieuwe school over [de minderjarige] , heeft schoolmaatschappelijk werk met haar gesproken. Tijdens deze gesprekken gaf [de minderjarige] aan dat zij niet naar de vader wil maar zij kon niet aangeven waarom niet en ten aanzien van het laatste contact met de vader gaf [de minderjarige] aan dat het heel leuk was geweest. Om [de minderjarige] te leren haar emoties te reguleren is er sinds 20 september specialistische ambulante hulpverlening vanuit GrandCare ingezet.
De moeder staat thans niet open voor oudergesprekken met de vader. Er wordt wel geprobeerd om de moeder op andere gedachten te brengen en contact tussen de vader en [de minderjarige] te laten plaatsvinden. Voor [de minderjarige] is het van belang dat beide ouders niet negatief spreken over de andere ouder. Om zowel [de minderjarige] als de moeder vertrouwen te geven, zou het goed zijn indien het contact met de vader de eerste keren begeleid wordt door de begeleider van [de minderjarige] bij GrandCare. GrandCare is alleen wel pas net gestart en er moeten eerst wat gesprekken plaatsvinden om het vertrouwen op te bouwen, voordat het eerste begeleide contact kan plaatsvinden. Het eerste contactmoment kan dan ergens in februari of maart 2019 plaatsvinden. Aan de GI kan de regie worden gegeven over de opbouw van de contactregeling.
3.9.
De raad heeft ter zitting, samengevat, het volgende aangegeven.
De raad ziet een herhaling van een patroon waarbij de moeder er alles aan doet om te vertragen. [de minderjarige] voelt zich niet gesteund door haar moeder en haar zussen om ook maar te durven zeggen dat zij het leuk heeft bij de vader.
Er moet op vrij korte termijn toegewerkt worden naar contactherstel. Dat de ouders met elkaar in gesprek gaan, moet hierbij geen voorwaarde zijn, omdat de moeder het dan kan belemmeren. Wellicht kan een financiële prikkel ervoor zorgen dat de moeder haar medewerking gaat verlenen. Ook is het belangrijk dat de vader zich aan de gemaakte afspraken houdt. De raad heeft eerder onbegeleid contact geadviseerd omdat bij de vader geen sprake is van belemmeringen. Tegen het starten met begeleid contact ter ondersteuning van [de minderjarige] heeft de raad geen bezwaar.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande, dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
De rechter kan dientengevolge een tijdelijk contactverbod opleggen indien:
contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;
contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.10.3.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.10.4.
Naar het hof is gebleken, heeft tussen de vader en [de minderjarige] (thans 9 jaar oud) al geruime tijd geen contact plaatsgevonden. Hierdoor is [de minderjarige] niet in staat een eigen beeld van de vader te vormen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het voor de identiteitsontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang is dat zij in staat wordt gesteld om onbelast contact te hebben met beide ouders. De terughoudendheid van [de minderjarige] ten aanzien van het contact met vader, lijkt voort te komen uit het loyaliteitsconflict waarin zij zich klaarblijkelijk bevindt, nu zij niet kan uitleggen waarom zij geen contact met de vader zou willen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat binnen een afzienbare termijn een aanvang wordt gemaakt met contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Vanwege de bij [de minderjarige] bestaande angst, dient het contact de eerste periode te worden begeleid door haar begeleider bij GrandCare. Omdat de hulpverlening vanuit GrandCare pas recent is opgestart en in dat kader nog wordt gewerkt aan het opbouwen van een vertrouwensband, kan niet direct een begin worden gemaakt met het contactherstel. Gelet op hetgeen de GI hieromtrent ter zitting naar voren heeft gebracht zal het hof bepalen dat het eerste contactmoment in de tweede helft van maart 2019 dient plaats te vinden. De contactregeling zal geleidelijk worden opgebouwd van eenmaal per veertien dagen een uur naar vier uur en verder zal het contact uiteindelijk onbegeleid gaan plaatsvinden. De regie ten aanzien van de duur en het al dan niet begeleiden van het contact wordt neergelegd bij de GI. Het hof zal aan het contactherstel niet de voorwaarde verbinden dat tussen ouders oudergesprekken moeten plaatsvinden, nu de GI heeft vastgesteld dat hiervoor bij de moeder thans geen mogelijkheden bestaan.
3.10.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, en wel tot
6 juni 2019 pro forma, teneinde het verloop van de contactmomenten af te wachten.
Het hof verzoekt partijen en de GI, het hof uiterlijk twee weken vóór voormelde pro forma datum schriftelijk te informeren over het verloop van de contactmomenten. Partijen, de GI en de raad worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld binnen twee weken over en weer te reageren op de ingekomen schriftelijke informatie. Tevens wordt partijen verzocht zich dan uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van de procedure.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2017;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2012 en het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant, tevens ouderschaps-overeenkomst, d.d. 21 oktober 2011, voor zover het betreft de contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [de minderjarige] de volgende regeling vast:
de vader is vanaf de tweede helft van maart 2019 gerechtigd tot contact met [de minderjarige] ,
eenmaal per veertien dagen op vrijdag gedurende één uur, geleidelijk uit te breiden naar vier uur, welk contact aanvankelijk zal worden begeleid door GrandCare en op termijn onbegeleid zal gaan plaatsvinden, waarbij de regie ten aanzien van de uitbreiding van de duur en het al dan niet begeleiden van het contact zal berusten bij de GI;
verzoekt partijen en de GI, het hof uiterlijk twee weken vóór de hierna te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over het verloop van de contactmomenten;
stelt partijen, de GI en de raad vervolgens in de gelegenheid om binnen twee weken schriftelijk te reageren op de ingekomen schriftelijke informatie en verzoekt partijen, zich dan uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 6 juni 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, L.Th.L.G. Pellis en E.H. Schijven-Bours en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.