In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2017, waarin een contactregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De moeder, die zonder advocaat procedeert, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de vader af te wijzen. De vader, die ook zonder advocaat is, heeft ter zitting verklaard dat de moeder het contact tussen hem en de minderjarige heeft gefrustreerd. De minderjarige, geboren in 2009, staat onder toezicht van de GI en heeft sinds november 2017 geen contact meer gehad met haar vader. Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking van de rechtbank en de argumenten van beide partijen. De moeder stelt dat gedwongen contact met de vader niet in het belang van de minderjarige is, terwijl de vader aangeeft bereid te zijn tot een begeleide omgangsregeling. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de raad een herhaling van een patroon signaleert waarbij de moeder het contact tussen de vader en de minderjarige vertraagt. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om contactherstel te bevorderen, en stelt een gefaseerde contactregeling voor, te beginnen met begeleid contact. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 6 juni 2019, om het verloop van de contactmomenten af te wachten.