In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 7 december 2017 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die niet in haar belang zou zijn. De vader, verweerder, heeft verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, dan wel het appel als ongegrond af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2018, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de minderjarige bij de moeder woont. De moeder heeft bezwaar tegen de contactregeling die de rechtbank heeft vastgesteld, omdat deze volgens haar niet in het belang van de minderjarige is. De vader heeft zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en heeft verzocht om een beschermingsonderzoek door de raad. Het hof heeft overwogen dat het belangrijk is dat de minderjarige regelmatig contact heeft met beide ouders en dat de moeder ook de gelegenheid moet krijgen om een heel weekend met de minderjarige door te brengen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de zorgregeling te wijzigen. De nieuwe regeling houdt in dat de minderjarige in een cyclus van drie weken verblijft bij de vader en de moeder, waarbij de vader de helft van de vakanties en feestdagen met de minderjarige doorbrengt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld die in het belang van de minderjarige wordt geacht.