ECLI:NL:GHSHE:2018:5109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.231.001_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging onderbewindstelling in hoger beroep met betrekking tot problematische schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een appellant, die in eerste aanleg door de kantonrechter was ingesteld. De kantonrechter had de onderbewindstelling uitgesproken op verzoek van de rechthebbende, die zich niet kon verenigen met deze beslissing en in hoger beroep ging. De appellant stelde dat er geen sprake was van een situatie waarin hij tijdelijk of duurzaam niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, ondanks het feit dat hij een problematische schuldenlast had. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2018 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de bewindvoerder niet ter zitting verscheen. Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen en geconcludeerd dat, hoewel er sprake was van problematische schulden, de appellant in staat was zijn eigen belangen te behartigen. De bewindvoerder had geen schriftelijke onderbouwing voor zijn stelling dat het bewind noodzakelijk was, en de appellant had zijn leven inmiddels op de rails gekregen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot instelling van het bewind afgewezen. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording afleggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 december 2018
Zaaknummer: 200.231.001/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6168856 OV VERZ 17-8222
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. van Steenberge.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[bewindvoerder], handelend onder de naam “ [bewindvoering en budgetbeheer] Bewindvoering en Budgetbeheer” in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [appellant] , hierna: de bewindvoerder;
  • mevrouw [zus van appellant], hierna: de zus van [appellant] ;
  • de heer [vader van appellant], hierna: de vader van [appellant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken, Middelburg, van 9 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 januari 2018 heeft [appellant] verzocht primair de bestreden beschikking te vernietigen en subsidiair het bewind op te heffen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de zus en de vader van [appellant] .
De bewindvoerder is niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van [appellant] , ingekomen op 23 januari 2018;
  • de brief van de bewindvoerder van 24 september 2018, ingekomen op 25 september 2018;
  • het V-formulier van de advocaat van [appellant] van 26 oktober 2018, ingekomen op 26 oktober 2018;
  • de brief met bijlagen van de zus van [appellant] van 26 oktober 2018, ingekomen op 29 oktober 2018.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de kantonrechter te Middelburg is op 17 juli 2017 namens [appellant] een verzoekschrift ingekomen tot het instellen van een meerderjarigenbewind ten behoeve van hem met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] met benoeming van [bewindvoerder] h.o.d.n. [bewindvoering en budgetbeheer] Bewindvoering & Budgetbeheer tot bewindvoerder.
De kantonrechter verstaat dat het bewind is ingesteld op grond van het hebben van problematische schulden en de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.3.
[appellant] kan zich hiermee niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift, zoals aangevuld ter zitting, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
Hij verkeerde in de veronderstelling dat het bewind werd verzocht om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp). Hij was zich er niet van bewust dat een verzoek werd ingediend voor beschermingsbewind. Er is geen grondslag voor een onderbewindstelling, omdat er geen sprake is van een dusdanige lichamelijke en geestelijke toestand dat [appellant] zijn vermogensrechtelijke belangen niet meer zou kunnen behartigen. Van problematische schulden is nooit sprake geweest. Er is geen huurschuld. [appellant] heeft één schuld van circa € 13.000,- à € 14.000,-, waarvoor hij hulp wenst. De schuld is stabiel gebleven en is ontstaan vanwege niet betaalde zorgpremies. Er is geen betalingsregeling getroffen. [appellant] wil deze schuld graag aflossen, maar was daartoe in het verleden niet in staat. Hij was in die tijd nog niet behandeld voor zijn trauma’s en had ook financieel moeite om het ‘hoofd boven water’ te houden. Zijn trauma had geen invloed op zijn financiële toestand, maar wel op zijn mogelijkheden om regelingen te treffen met zijn schuldeisers. [appellant] heeft meer grip gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. De schuld is oud en is ontstaan in periode waarin hij in andere omstandigheden leefde. Nu heeft [appellant] zijn leven op de rails en wil hij graag de regie in eigen handen hebben. [appellant] heeft therapie gehad voor zijn Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS). [appellant] heeft nooit moeite gehad met het openmaken van post, ook niet als er een rekening binnenkwam. Zouden er zaken zijn waarbij [appellant] hulp noodzakelijk acht, dan zou deze hulp kunnen worden verleend door zijn zus.
3.4.
De bewindvoerder heeft het hof een brief gestuurd. Zijn standpunt luidt, kort samengevat, als volgt.
Sinds begin 2012 is er sprake van een problematische schuldensituatie. Tussen de aanvraag van de onderbewindstelling en het afgeven van de beschikking, heeft [appellant] forse bedragen opgenomen van zijn bankrekening. Bij aanvang van het bewind heeft [appellant] op 25 oktober 2018 (het hof leest: 2017) zonder overleg € 830,- opgenomen: hierdoor is een huurachterstand ontstaan. [appellant] heeft niet aan de bewindvoerder doorgegeven dat hij is verhuisd naar [plaats] (de Hoop GGZ). Verder belt [appellant] vaak buiten het telefonisch spreekuur, dient hij veel verzoeken in voor extra leefgeld (vaak onder de noemer dat dit voor ziekenbezoek is) en weigert hij om de bonnen hiervan te e-mailen. [appellant] stelt zich weigerachtig op wanneer de bewindvoerder probeert een persoonlijke afspraak met hem te maken. In een voicemailbericht van 3 september 2018 kreeg de bewindvoerder de indruk dat [appellant] onder invloed was. Samenwerking met professionele hulpverleners zou wenselijk zijn; momenteel is er geen inhoudelijk contact met de professionele hulpverleners. [appellant] heeft een weerstand tegen de maatregel beschermingsbewind ondanks zijn problematische schuldensituatie. Het blijkt lastig te zijn dit aan hem kenbaar te maken. [appellant] moet linksom of rechtsom meewerken aan een schuldenvrije toekomst. Een professionele bewind is nog nodig.
3.5.
De zus van [appellant] heeft ter zitting van het hof haar vertrouwen uitgesproken dat haar broer in staat is zelf zijn financiën te beheren. Ten tijde van de start van de onderbewindstelling, kampte haar broer nog met zijn PTSS en dat speelde mee in de beslissing van de kantonrechter. Er zijn geen problematische schulden, alleen één schuld van circa € 1.4000,- . Voor het uitspreken van een onderbewindstelling, is volgens haar geen goede reden.
3.6.
De vader van [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, zakelijk weergeven, verklaard dat het bewind geen toegevoegde waarde heeft en dat zijn zoon in staat is om voor zichzelf te zorgen.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 BW kan de kantonrechter de goederen van een meerderjarige die tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand of vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden, onder bewind stellen.
3.7.2.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat bij [appellant] sprake is van het hebben van problematische schulden. Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 1: 431 BW wordt hieronder verstaan, dat redelijkerwijs is te voorzien dat een rechthebbende (in dit geval: [appellant] ) niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of heeft opgehouden te betalen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter terechtzitting heeft [appellant] toentertijd de kantonrechter om hulp verzocht in verband met zijn schuld aan het CAK en Zilveren Kruis van tussen de € 13.000,- en € 14.000,- om kennelijk, zoals hij in hoger beroep heeft gesteld, na drie jaar met een schone lei te kunnen starten. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de schulden nog onverminderd en in dezelfde orde van grootte aanwezig zijn. Ter zitting in hoger beroep heeft de zus in dit verband nog gesteld dat er (slechts) vier maal € 25,- op de schuld aan het Zilveren Kruis is afgelost. Gelet op vorenstaande was er naar het oordeel van het hof ten tijde van de bestreden beschikkingen en is ook nu nog sprake van een problematische schuldsituatie.
De vraag of [appellant] tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen beantwoordt het hof echter ontkennend. Zowel ten tijde van de betreden beschikking als ook nu is hiervan niet gebleken. De zich onder de stukken bevindende verklaring van de klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] van 14 juni 2018, bij wie [appellant] sedert 10 oktober 2017 onder behandeling is, biedt hiervoor in ieder geval geen aanwijzing. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] onbetwist verklaard dat hij met succes is behandeld voor zijn PTSS en dat hij zijn persoonlijke omstandigheden onder controle heeft. [appellant] acht zichzelf in staat om zelf contact te leggen met zijn schuldeiser(s) om te proberen een betalingsregeling te treffen. Ook zijn zus en zijn vader hadden en hebben het vertrouwen [appellant] in staat is zijn eigen financiële situatie ter hand te nemen. Dat [appellant] toentertijd hulp wilde met het saneren van zijn schulden, maakt naar het oordeel van het hof op zich niet dat aan de wettelijke voorwaarde van artikel 1:431 BW is voldaan. De bewindvoerder heeft het hof weliswaar een brief gestuurd waarin hij zijn visie uiteenzet over de – in zijn ogen – noodzaak van het bewind. Echter deze stellingen van de bewindvoerder zijn niet voorzien van een schriftelijke onderbouwing en zijn bovendien ter zitting van het hof door [appellant] gemotiveerd betwist, waarbij het hof opmerkt dat de bewindvoerder niet ter zitting is verschenen om de bij het hof levende vragen hierover te beantwoorden.
3.7.3.
Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat, nu – zowel ten tijde van het instellen van het bewind als thans – niet gebleken is dat [appellant] niet in staat is (geweest) om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, zijn eerste grief slaagt.
3.7.4.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek alsnog dient te worden afgewezen. Het door [appellant] in hoger beroep tevens primair verzochte met betrekking tot het mogelijk instellen van een WSNP bewind, wordt afgewezen omdat het inleidende verzoek van [appellant] hierop niet ziet.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst alsnog af het inleidende verzoek tot instelling van het bewind over de goederen van [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] aan de [adres] ( [postcode] );
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, P.P.M. van Reijsen en J.W. Hermans en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.