3.1.Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Ook in dit hoger beroep kan daarom worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 28 mei 2010 hebben partijen via tussenkomst van accountantskantoor [accountantskantoor] (verder te noemen [accountantskantoor] ) overeenstemming bereikt over een huurovereenkomst inzake de huur van een champignonkwekerij aan de [adres] te [vestigingsplaats 2] . [de vennootschap] zou de champignonkwekerij huren vanaf 1 augustus 2010 voor de duur van 5 jaar, voor een huurprijs van € 5.000,- per maand exclusief btw. Tevens zijn zij overeengekomen dat [de vennootschap] in juni 2010 al de benodigde bouwkundige aanpassingen in het pand zou kunnen uitvoeren.
In juni 2010 heeft [accountantskantoor] de huurovereenkomst op schrift gesteld.
Nadat [de vennootschap] was begonnen met het aanpassen van het pand, heeft op 10 juli 2010 een hevige storm met hagelbuien ernstige schade toegebracht aan het asbesthoudende dak van het bedrijfsgebouw van de kwekerij. Er zijn daarbij gaten in het dak ontstaan en asbest is terechtgekomen onder het dak, rondom het pand en op het erf. De bouwwerkzaamheden en de ingebruikname van het gehuurde moesten in verband met de schade worden opgeschort. Zolang het dak niet was hersteld en de asbestsanering niet was voltooid, was het conform wet- en regelgeving niet toegestaan om ter plekke een champignonkwekerij te exploiteren.
[de vennootschap] heeft [appellanten c.s.] bij brief van 12 juli 2010 verzocht om zorg te dragen voor tijdig herstel van het gebouw en [appellanten c.s.] aansprakelijk gesteld voor de eventueel door haar te lijden schade.
[appellanten c.s.] hebben de storm- en hagelschade gemeld bij hun opstalverzekeraar, Interpolis.
Op 22 juli 2010 hebben partijen de huurovereenkomst ondertekend. Deze bevat onder meer de navolgende bepalingen:
“Gebreken
Artikel 8
De verhuurder is niet aansprakelijk voor de gevolgen van zichtbare of onzichtbare gebreken aan het gehuurde die zich bij de aanvang of gedurende de looptijd van deze overeenkomst zouden kunnen voordoen, die de verhuurder niet kende of niet behoorde te kennen.
Staat gehuurde
Artikel 9
1.
De huurder en de verhuurder hebben bij aanvang van de huurovereenkomst geen rapport van oplevering opgemaakt. Het gehuurde wordt geacht te zijn opgeleverd en aanvaard in de staat die de huurder van een goed onderhouden zaak mag verwachten.
2.
Voor zover geen sprake is van een goed onderhouden zaak, zal dit niet als een gebrek ex artikel 7:204 BW gelden.
3.
(…)
1. De verhuurder draagt voor eigen rekening zorg voor het buitenschilderwerk, alsmede voor de grote reparaties en grote onderhoudswerkzaamheden aan de constructieve onderdelen van het gehuurde zoals het dak, de goten, de hemelwaterafvoeren, de riolering, de vloeren e.d. van het gehuurde, (…).
1. De verhuurder draagt zorg voor een afdoende opstalverzekering voor het gehuurde. De premie van deze verzekering is voor rekening van de verhuurder. Indien de
assurantiepremie wordt verhoogd vanwege het bijzondere karakter van het in het gehuurde door de huurder uitgeoefende bedrijf, is deze premieverhoging voor rekening van de huurder.
2. De huurder dient, ten behoeve van het door hem uitgeoefende bedrijf zorg te dragen voor een adequate aansprakelijkheids- en inboedelverzekering bij een solide Nederlandse verzekeringsmaatschappij. De verhuurder heeft het recht om polissen en bewijzen van betaling van de verschuldigde premies in te zien.
Schade en aansprakelijkheid
Artikel 16
1. De verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de huurder of goederen van de huurder in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van zichtbare of onzichtbare gebreken aan het gehuurde, weersomstandigheden, stagnatie in de bereikbaarheid van het gehuurde, storing van de installaties en apparatuur, brand en ontploffing, noch voor bedrijfsschade van de huurder, voor schade als gevolg van de activiteiten van andere huurders of door derden veroorzaakte belemmeringen in het gebruik van het gehuurde.
2. De verhuurder is niet aansprakelijk voor schade aan derden of goederen van derden die in het gehuurde aanwezig zijn. De huurder vrijwaart de verhuurder voor schade van die derden ter zake.”
In april 2011 zijn de asbestsaneringswerkzaamheden aangevangen.
Eind juni 2011 is het gebouw asbestvrij gegeven. Die vrijgave werd evenwel ingetrokken, omdat er toch nog asbestdeeltjes in het gebouw aanwezig bleken te zijn. Dat de asbestsanering niet goed was uitgevoerd is bevestigd door het asbestdeskundigenbureau Search.
Eind oktober/begin november 2011 is het gebouw uiteindelijk asbestvrij gegeven.
Op 19 maart 2012 hebben [appellanten c.s.] het gehuurde aan [de vennootschap] ter beschikking gesteld. Vervolgens heeft [de vennootschap] de aanpassingswerkzaamheden hervat en het gehuurde in gebruik genomen als champignonkwekerij.
[de vennootschap] heeft de exploitatie van het gehuurde gestaakt per maart 2013. De huurovereenkomst is op 10 juni 2013 met wederzijds goedvinden beëindigd.
[de vennootschap] is op 27 november 2013 failliet verklaard met benoeming van mr. A.A.M. Deterink tot curator, die als zodanig is opgevolgd door mr. R. van der Pas.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [de vennootschap] in conventie – zakelijk weergegeven – de betaling van een schadevergoeding ad € 392.500,=, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding, vergoeding van kosten tot vaststelling van aansprakelijkheid en schade (€ 3.108,87) en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 4.235,=), alles vermeerderd met rente en kosten als vermeld in het petitum van de dagvaarding en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Aan deze vordering heeft [de vennootschap] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat door de schade als gevolg van de hagel de ingebruikname van het gehuurde 21 maanden is vertraagd. Als gevolg van die vertraging heeft [de vennootschap] schade geleden. Na ingebruikname heeft [accountantskantoor] de schade vastgesteld op € 392.500,=. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 3.108,87. [appellanten c.s.] zijn hiervoor aansprakelijk, omdat zij aan [de vennootschap] niet het ongestoord genot van het gehuurde hebben gegeven.
3.2.2.[appellanten c.s.] hebben in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben daartoe – voor zover relevant voor het hoger beroep - aangevoerd dat [de vennootschap] heeft toegezegd dat [appellanten c.s.] zelf geen schade zou hoeven te vergoeden. Voorts hebben partijen afgesproken dat [appellanten c.s.] van hun verplichting om het gehuurde ter beschikking te stellen waren bevrijd tot het moment waarop de schade zou zijn hersteld. Bovendien kwam [appellanten c.s.] een beroep op overmacht toe. De aansprakelijkstelling en aanmaning heeft plaatsgevonden om de opstalverzekeraar te bewegen om tot uitkering van de schade over te gaan.
3.3.1.Nadat op 18 november 2014 een comparitie van partijen had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 10 september 2015 – voor zover voor dit hoger beroep relevant - overwogen dat [appellanten c.s.] een beroep hebben gedaan op artikel 16 van de huurovereenkomst, waarin aansprakelijkheid voor schade aan het gehuurde of goederen van de huurder als gevolg van (onder meer) weersomstandigheden is uitgesloten. De kantonrechter overweegt dat de exoneratie van artikel 16 in beginsel rechtsgeldig is, maar dat [de vennootschap] en [appellanten c.s.] al vóór de ondertekening van de huurovereenkomst bekend waren met de hagelschade en dat [de vennootschap] [appellanten c.s.] ook vóór de ondertekening van de huurovereenkomst al aansprakelijk had gesteld voor de schade die zij zou gaan lijden als het gehuurde op 1 augustus 2010 niet was hersteld. De kantonrechter overweegt in r.o. 3.7 verder als volgt:
“Uit het enkele ondertekenen van de huurovereenkomst (waarin de exoneratieclausule is opgenomen) door [de vennootschap] kan dan niet worden afgeleid - en [appellanten c.s.] hebben daar ook niet uit mogen afleiden - dat [de vennootschap] [appellanten c.s.] niet langer aansprakelijk houdt voor de schade als gevolg van de storm. Dat is slechts anders indien [de vennootschap] dat uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven aan [appellanten c.s.] ”
3.3.2.De kantonrechter stelt vervolgens vast dat [appellanten c.s.] tot verweer hebben aangevoerd dat de heer [directeur van de vennootschap] , directeur van [de vennootschap] , na het ontstaan van de schade aan de heer [appellanten c.s.] heeft toegezegd dat hij nimmer “uit eigen zak” enige schade aan [de vennootschap] zou hoeven te vergoeden, maar dat [de vennootschap] dit betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellanten c.s.] worden toegelaten te bewijzen dat [de vennootschap] de toezegging waar zij zich op beroepen heeft gedaan. Indien komt vast te staan dat deze toezegging is gedaan, dan komt volgens de kantonrechter aan [de vennootschap] geen vordering toe. Slagen [appellanten c.s.] niet in het bewijs, dan kunnen zij volgens de kantonrechter geen beroep doen op de exoneratieclausule.
3.3.3.Ten slotte heeft de kantonrechter, voor het geval dat [de vennootschap] niet zouden slagen in het opgedragen bewijs, overwogen dat zij slechts in beperkte mate een beroep op overmacht kunnen doen, namelijk voor de periode die redelijkerwijs noodzakelijk zou zijn geweest om het gehuurde te herstellen, maar niet waar het de periode na de redelijke termijn voor herstel betreft.
3.3.4.In het tussenvonnis van 15 september 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellanten c.s.] niet in het bewijs zijn geslaagd. Vervolgens heeft de kantonrechter aangekondigd dat hij voornemens is een deskundige te benoemen die een onderzoek moet uitvoeren naar de omvang van de geleden schade. Op verzoek van [appellanten c.s.] heeft de kantonrechter verlof verleend om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen van 10 september 2015 en 15 september 2016.