3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellante] en heer [levenspartner van appellante] (hierna [levenspartner van appellante] ) zijn levenspartners.
- Bij schriftelijke huurovereenkomst van 20 juni 2014 heeft de parochie als verhuurder aan [levenspartner van appellante] en [appellante] als huurders de woonruimte aan de [adres] te [plaats] verhuurd. Het betreft de voormalige pastorie (ambtswoning van de pastoor). Volgens artikel 3.1 is de huur aangegaan voor de duur van twee jaar, ingaande op 1 augustus 2014 en lopende tot en met 31 juli 2016. Volgens artikel 4.4 bedraagt de huurprijs € 675,-- per maand. Volgens artikel 10 moeten [levenspartner van appellante] en [appellante] aan de parochie een waarborgsom voldoen van € 675,--.
- In de huurovereenkomst is onder ‘Bijzondere bepalingen’ onder meer het volgende opgenomen:
‘Wijzigingen aan het pand dienen door huurder vooraf met het Kerkbestuur te worden besproken. De renovatiewerkzaamheden zoals vermeld in de bijlage zijn geheel voor rekening van huurder. De uit te voeren werkzaamheden dienen vooraf met verhuurder te worden besproken. Verhuurder zal achteraf controle op de werkzaamheden uitvoeren. Bij beëindiging van de huurovereenkomst dienen alle aangebrachte zaken door huurder in het pand achter te blijven.’
- In de bijlage bij de huurovereenkomst zijn de volgende werkzaamheden vermeld:
Aanbrengen vloeren – niet verlijmd
Renoveren stucwerk
Schilderwerken
Plaatsen & uitbreiden nieuwe keuken
Plaatsen & uitbreiden nieuwe badkamer
Plaatsen nieuw toilet
Tegelwerkzaamheden t.b.v. toilet, badkamer & keuken
Aan- en verleggen leidingen
Aanleggen ventilatiekanaal t.b.v. badkamer
Verwijderen boiler badkamer
Aansluiten waterpunt op zolder
Renoveren trappen
Aansluiten haard(en) na controle & vegen rookkanaal
Vervangen of bekleden van de radiatoren
Plaatsen rolluiken, rekening houdend met aanzicht pand
(Her)aanleggen van de tuin
Aanleggen vijver
Plaatsen schutting/afscheiding, rekening houdend met vrij zicht op de kerk
Realiseren inbouwkasten t.b.v. wegwerken deuren naar kantoor/spreekkamer
- Bij het ter beschikking stellen van de woning aan [levenspartner van appellante] en [appellante] is door partijen een opleveringsformulier ondertekend. Daarin staat onder meer dat [levenspartner van appellante] en [appellante] en namens de parochie de heer [lid van het kerkbestuur van de parochie] (lid van het kerkbestuur van de parochie, hierna: [lid van het kerkbestuur van de parochie] ) het pand hebben geïnspecteerd voor de eindoplevering en dat alle sleutels worden overhandigd. Bij de ruimte op het formulier voor het plaatsen van opmerkingen zijn geen opmerkingen geplaatst.
- De waarborgsom is op 23 juni 2014 aan de parochie betaald namens [levenspartner van appellante] en [appellante] .
- [levenspartner van appellante] en [appellante] hebben geen huur aan de parochie betaald.
- [levenspartner van appellante] en [appellante] hebben werkzaamheden aan het pand verricht.
- Bij e-mail van 29 augustus 2014 hebben [levenspartner van appellante] en [appellante] aan [lid van het kerkbestuur van de parochie] onder meer het volgende meegedeeld:
‘De woning is langere tijd niet onderhouden zoals men van een bewoond huis mag verwachten, dit heeft helaas ook voor de nodige ongemakken gezorgd.
Wij zijn ervan overtuigd als iemand met hart en ziel had gekeken en geleefd in de woning, men ook tot de ontdekking was gekomen dat bepaalde zaken onderhoud nodig hadden en vervangen moesten worden.
Bepaalde schadeposten waren in een dergelijke situatie bespaard gebleven én dan had ook alles soepel en gefaseerd kunnen verlopen.
Zoals de situatie nu ervoor staat zou gefaseerd werken stukken duurder zijn, omdat (…)
Het is dan waarschijnlijk beter, hoe zuur ook, het nu grondig aan te pakken en er nadien ook voor lange tijd vanaf te zijn.
(…)
Let wel, we hebben alle begrip ervoor dat niemand even een schatkist kan opentrekken
(…)
Ons motto is dat we er samen wel uit moeten kunnen komen, tenslotte staan we er samen voor!’
- Bij e-mail van 2 september 2014 heeft [lid van het kerkbestuur van de parochie] aan [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
‘Ik heb meerdere keren contact gehad met het bisdom zij zeggen dat ik twee offertes moet overleggen en vervolgens komt er dan een gesprek met iemand van de bouwkundige afdeling en iemand die gaat over de financiën. (…) Ik heb al een derde gevraagd om ook een offerte uit te brengen (…)
Ik hoop dat jij zorgt voor jullie offerte en dan kunnen wij in gesprek gaan met het bisdom om vervolgens tot de volgende stap te komen.’
- Op of omstreeks 20 november 2014 heeft [appellante] een opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] d.d. 20 november 2014 voor akkoord ondertekend voor het leveren en monteren van nieuwe kunststof buitenkozijnen met toebehoren voor een totaalbedrag van € 40.844,61 inclusief btw.
- Eveneens op of omstreeks 20 november 2014 heeft [appellante] een opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] d.d. 20 november 2014 ondertekend voor het leveren en plaatsen van een garagepoort voor € 1.925,00 inclusief btw.
- [geïntimeerde] heeft in verband met de door [appellante] geplaatste bestellingen inmetingen verricht in het gehuurde. [geïntimeerde] heeft voorts een leverbon overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de door [appellante] bestelde kozijnen met toebehoren en garagepoort door de fabrikant op maat zijn gemaakt en aan [geïntimeerde] zijn geleverd. Tot levering en plaatsing van deze zaken door [geïntimeerde] in het gehuurde is het niet gekomen omdat [appellante] en de parochie een geschil kregen over de vraag wie van hen het aan [geïntimeerde] toekomende bedrag zou moeten voldoen.
- Op 24 november 2014 heeft de parochie € 8.929,99 overgemaakt aan [appellante] . Op 30 oktober 2014 heeft de parochie € 550,60 overgemaakt onder vermelding van
- Op 12 december 2014 heeft de parochie € 22.852,02 overgemaakt naar [beheer] Beheer, het bedrijf van [appellante] , onder vermelding van ‘
- In totaal is een bedrag van € 64.219,11 betaald aan [appellante] c.q. haar bedrijf.
- Op 29 december 2014 heeft [appellante] een mail gestuurd aan [lid van het kerkbestuur van de parochie] waarin de parochie in gebreke wordt gesteld ten aanzien van de ‘reeds bekende gebreken aan de huurwoning gelegen aan de [adres] te [plaats] met het verzoek deze spoedig te herstellen’.
- [appellante] heeft bij de inleidende dagvaarding een rapport van [deskundige aan de zijde van appellante] van KeuringsHuis van 14 januari 2015 overgelegd. In dit rapport wordt de conditie van verschillende onderdelen van de woning beschreven en worden bepaalde te maken herstelkosten begroot.
- Op 19 januari 2015 heeft de gemachtigde van [appellante] een brief aan de parochie gestuurd waarin de parochie aansprakelijk wordt gehouden voor ‘
- De parochie heeft bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, een rapport van Adviesbureau [adviesbureau] overgelegd. In dit rapport staart onder meer dat [levenspartner van appellante] en [appellante] de woning in de periode van augustus 2014 tot en met maart 2015 nagenoeg geheel hebben gestript. In het rapport is aan de door [levenspartner van appellante] en [appellante] in de woning uitgevoerde werkzaamheden een waarde toegekend van € 23.392,--. In het rapport is voorts becijferd dat de kosten om de woning weer bewoonbaar te maken € 119.467,-- bedragen.
Vorderingen in conventie, reconventie en tussenkomst, en de beslissingen van de kantonrechter
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in het geding bij de kantonrechter in conventie, samengevat:
- a. ontbinding van de huurovereenkomst per 1 augustus 2014, althans vermindering van de huurprijs vanaf 1 augustus 2014 tot nihil;
- b. veroordeling van de parochie tot terugbetaling van de borgsom van € 675,--;
en veroordeling van de parochie tot betaling van:
- c. € 367.939,66 ter zake schadevergoeding zoals gespecificeerd in punt 24 van de dagvaarding (kort gezegd: ter zake verbouwing, inrichting, verhuis- en woonkosten en werkuren);
- d. € 16.027,-- ter zake schadevergoeding zoals gespecificeerd in punt 25 van de inleidende dagvaarding (kort gezegd: inzake beschadiging goederen door vocht, kou en stof);
- e. een nader vast te stellen bedrag in verband met mogelijke claims van stukadoor en tegelzetter als omschreven in punt 26 van de inleidende dagvaarding;
- f. € 5.202,70 ter zake buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand;
- g. € 394,72 ter zake beslagkosten;
met veroordeling van de parochie in de proceskosten.
Aan deze vorderingen heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Nadat [appellante] de beschikking over het gehuurde heeft gekregen en bepaalde overeengekomen werkzaamheden ging verrichten in het gehuurde, bleek dat de woning meerdere grote gebreken kende. De partijen hebben vervolgens afgesproken dat [appellante] voorlopig geen huur hoefde te betalen en dat de parochie de gebreken zou herstellen. [appellante] heeft in overleg met de parochie de kosten van vele voor rekening van de parochie te verrichten herstelwerkzaamheden voorgeschoten. De parochie heeft aanvankelijk de door [appellante] voorgeschoten kosten terugbetaald maar is daar ten onrechte op enig moment mee gestopt. De parochie is door deze gang van zaken tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en van de gemaakte afspraken. De parochie moet daarom de door [appellante] gemaakte kosten en de door haar geleden schade vergoeden. Voorts moet de huurovereenkomst met terugwerkende kracht worden ontbonden althans de huurprijs worden verminderd tot nihil.
3.2.2.De parochie heeft in conventie verweer gevoerd. Voortbouwend op dat verweer vorderde de parochie in het geding bij de kantonrechter in reconventie veroordeling van [appellante] tot betaling van, samengevat:
- 1. € 119.467,-- ter zake de kosten van het herstellen van schade die door [appellante] aan de woning is toegebracht;
- 2. € 59.408,11 vanwege onverschuldigde betaling, te vermeerderen met wettelijke rente;
- 3. de achterstallige huur vanaf 1 augustus 2014 tot het einde van de huur “met rente en boete conform de geldende bepalingen van de huurovereenkomst”;
en voorts:
4. ontbinding van de huurovereenkomst;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft de parochie, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Beide partijen waren zich er bij het sluiten van de huurovereenkomst van bewust dat de woning in verouderde staat verkeerde. [levenspartner van appellante] en [appellante] zijn werkzaam geweest in de bouwwereld en ter zake kundig. Dat de woning in verouderde staat verkeerde en dat [levenspartner van appellante] en [appellante] op eigen kosten werkzaamheden zouden gaan verrichten in de woning is verdisconteerd in de lage huurprijs. [levenspartner van appellante] en [appellante] hebben ten onrechte geen huur betaald. Nadat [levenspartner van appellante] en [appellante] waren begonnen met het uitvoeren van werkzaamheden in de woning zijn bepaalde afspraken gemaakt die inhielden dat de parochie bepaalde kosten onder bepaalde voorwaarden aan [appellante] zou vergoeden. [appellante] heeft zich echter niet aan de afspraken gehouden en met betrekking tot een groot deel van het door de parochie ter beschikking gestelde geld niet aangetoond waar het aan is besteed. [levenspartner van appellante] en [appellante] hebben bovendien zonder toestemming bepaalde zaken uit de woning verwijderd (onder meer een tegelvloer en binnen-kozijnen), waardoor de parochie schade heeft geleden.
3.2.3.[geïntimeerde] vorderde in het geding bij de kantonrechter, naast toelating als tussenkomende partij, samengevat:
- I. voor het geval de vordering van [appellante] in conventie wordt toegewezen: veroordeling van de parochie tot betaling van € 42.769,72 vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van de parochie in de proceskosten;
- II. voor het geval de vordering van [appellante] in conventie wordt afgewezen: veroordeling van [appellante] tot betaling van € 42.769,72 vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven om nieuwe (kunststof buiten-)kozijnen met toebehoren en een nieuwe garagedeur te leveren en te plaatsen in het gehuurde. [geïntimeerde] heeft het gehuurde bezocht om de maten op te nemen en [geïntimeerde] heeft de bestelde zaken op maat vervaardigd. [appellante] heeft daarna aan [geïntimeerde] gemeld dat plaatsing van de bestelde zaken voorlopig niet kon plaatsvinden omdat [appellante] een geschil had met de parochie over het betalen van de facturen. Het op maat gemaakte materiaal staat klaar in de loods van [geïntimeerde] en [geïntimeerde] is bereid het alsnog te plaatsen. [geïntimeerde] heeft recht op nakoming van de overeenkomst en dus op betaling van € 42.769,72. Betaling moet plaatsvinden door de parochie dan wel [appellante] , afhankelijk van hoe in conventie op de vorderingen van [appellante] tegen de parochie wordt beslist.
3.2.4.In het tussenvonnis van 21 oktober 2015 heeft de kantonrechter:
- [geïntimeerde] op haar incidentele vordering toegestaan om tussen te komen in het geding in conventie;
- de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden;
- in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.In het eindvonnis van 10 augustus 2016 heeft de kantonrechter in conventie, samengevat, als volgt geoordeeld.
- [appellante] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst althans vermindering van de huurprijs (vordering a in conventie) omdat die vordering een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreft en medehuurder [levenspartner van appellante] geen partij is in dit geding (rov. 4.1 en 4.2).
- Omdat de huurovereenkomst niet geëindigd is, is terugbetaling van de waarborgsom niet aan de orde. Vordering b in conventie moet dus worden afgewezen (rov. 4.3).
- Vordering c in conventie is niet toewijsbaar (rov. 4.6 tot en met 4.16).
- Vordering d in conventie is onvoldoende onderbouwd en moet daarom worden afgewezen (rov. 4.17).
- Vordering e in conventie is onvoldoende onderbouwd en moet daarom worden afgewezen (rov. 4.20).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter in conventie:
- [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst althans tot vermindering van de huurprijs;
- de overige vorderingen van [appellante] afgewezen;
- [appellante] in de proceskosten aan de zijde van de parochie veroordeeld.
3.2.6.In reconventie heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld:
- Vordering 1 in reconventie ter zake aan de woning toegebrachte schade is toewijsbaar tot een op de voet van artikel 6:97 BW geschat bedrag van € 20.000,-- (rov. 5.2 tot en met 5.5).
- Vordering 2 in reconventie ter zake onverschuldigde betaling is niet toewijsbaar (rov. 5.6).
- Vordering 3 in reconventie ter zake de onbetaalde huurpenningen is toewijsbaar maar de daarover gevorderde boete en rente worden afgewezen (rov. 5.7 tot en met en 5.9).
- De parochie heeft geen belang meer bij haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst (vordering 4 in reconventie) omdat de overeengekomen huurperiode van twee jaar op 31 juli 2016 is geëindigd (rov. 5.10).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter in reconventie:
- [appellante] veroordeeld om aan de parochie € 20.000,-- te betalen;
- [appellante] veroordeeld om aan de parochie € 675,-- per maand te betalen over de periode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2016;
- de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
- het in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.7.In de tussenkomst heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld
- Vordering I in de tussenkomst (veroordeling van de parochie tot betaling van € 42.769,72 met rente en kosten) is voorwaardelijk ingesteld voor het geval de vordering van [appellante] in conventie wordt toegewezen. Die voorwaarde is niet in vervulling gegaan zodat de vordering van [geïntimeerde] op de parochie verder niet besproken hoeft te worden (rov. 6.2).
- Vordering II in tussenkomst (veroordeling van [appellante] tot betaling van € 42.769,72 met rente en kosten) is toewijsbaar (rov. 6.4 en 6.5).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter in de tussenkomst:
- [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 42.769,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 februari 2015;
- [appellante] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente;
- [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van de parochie veroordeeld, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente;
- het in de tussenkomst meer of anders gevorderde afgewezen.
Grieven in principaal hoger beroep en in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
3.3.1.[appellante] heeft in principaal hoger beroep 13 grieven aangevoerd. [appellante] heeft op basis van deze grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, samengevat:
- het in conventie alsnog veroordelen van de parochie om aan [appellante] € 367.939,66 te betalen (hof: vordering c in conventie), met veroordeling van de parochie in de proceskosten;
- het in reconventie alsnog afwijzen van de vorderingen van de parochie, met veroordeling van de parochie in de proceskosten;
- het in tussenkomst alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten;
- de parochie en [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen om aan [appellante] al hetgeen terug te betalen dat [appellante] op grond van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.2.[geïntimeerde] heeft in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep haar eis in de tussenkomst gewijzigd. Zij vordert nu primair veroordeling van [appellante] en subsidiair veroordeling van de parochie tot betaling van € 42.769,72 vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft ook de grondslag van haar eis in tussenkomst vermeerderd. Zij baseert haar vordering nu primair op een aanspraak op nakoming van de met haar gesloten overeenkomst en subsidiair op een aanspraak op schadevergoeding wegens het niet nakomen van de overeenkomst. Zoals het hof hierna in rov. 3.6.3 uiteen zal zetten, ligt hierin een onvoorwaardelijke grief in incidenteel hoger beroep besloten. [geïntimeerde] heeft in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep een grief aangevoerd voor het geval de grieven van [appellante] in principaal hoger beroep zouden slagen én geoordeeld zou worden dat niet [appellante] maar de parochie als opdrachtgever van [geïntimeerde] moet worden beschouwd. In dat geval moet volgens [geïntimeerde] de parochie worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 42.769,72 vermeerderd met rente en kosten te betalen.
Omvang van de rechtsstrijd in conventie en in reconventie in hoger beroep
3.4.1.[appellante] heeft in principaal hoger beroep geen grieven gericht tegen:
- haar niet-ontvankelijkverklaring in vordering a in conventie;
- de afwijzing van de vorderingen b, d en e in conventie;
- het afwijzen (althans het niet toewijzen) van de vorderingen f en g in conventie.
[appellante] heeft in het petitum van haar memorie van grieven ook niet geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van die vorderingen. De vorderingen a, b, d, e, f en g in conventie liggen dus niet ter beoordeling aan het hof voor. Alleen vordering c in conventie is door de grieven I tot en met VIII in principaal hoger beroep aan het hof voorgelegd. De enkele stelling van [appellante] in punt 3 van de memorie van grieven dat zij het geschil in volle omvang aan het hof wil voorleggen, voert niet tot een ander oordeel (in vergelijkbare zin HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ3242). In de memorie van grieven ligt dus een vermindering van de eis in conventie besloten. 3.4.2.De parochie heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen in reconventie. Die vorderingen liggen dus, voor zover door de kantonrechter afgewezen, niet ter beoordeling voor aan het hof.
3.4.3.Geen van de partijen heeft in hoger beroep bezwaren gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst op 31 juli 2016 geëindigd is wegens het verstrijken van de overeengekomen huurperiode van twee jaar. Het hof gaat er daarom vanuit dat de huurovereenkomst op die datum op de voet van artikel 7:228 lid 1 BW (in verband met artikel 7:271 lid 1 sub a BW) geëindigd is. In de stellingen van partijen ligt besloten dat [appellante] en [levenspartner van appellante] het gehuurde hebben ontruimd en dat de parochie weer de beschikking heeft over het gehuurde.
Het geschil in de tussenkomst: grief XI in principaal hoger beroep en de grief van [geïntimeerde] in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
3.5.1.Het hof zal eerst de grieven beoordelen die betrekking hebben op de tussenkomst.
3.5.2.[geïntimeerde] is gevestigd in Duitsland. Het geschil in de tussenkomst heeft dus internationale aspecten, zodat het hof eerst moet vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is aanwezig omdat de vordering van [geïntimeerde] gericht is tegen in Nederland wonende dan wel gevestigde partijen.
3.5.3.[geïntimeerde] heeft zich in hoger beroep ter onderbouwing van haar vordering beroepen op bepalingen uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft de beoordeling van de vordering in de tussenkomst verricht aan de hand van begrippen uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek en ook [appellante] en de parochie hebben bij hun verweer in de tussenkomst dergelijke begrippen gebruikt. Kennelijk staat tussen partijen vast dat in het geschil in tussenkomst Nederlands recht toepasselijk is, zodat ook het hof dat recht zal toepassen.
3.6.1.De kantonrechter heeft in de tussenkomst geoordeeld dat de overeenkomsten tot het leveren en plaatsen van de kozijnen met toebehoren en de garagepoort, waar de eis van [geïntimeerde] betrekking op heeft, tot stand zijn gekomen tussen [appellante] en [geïntimeerde] . Dat oordeel stemt overeen met het standpunt dat [geïntimeerde] en de parochie in de tussenkomst hebben ingenomen, en [appellante] heeft in haar memorie van grieven in principaal hoger beroep niet bestreden dat zij met betrekking tot deze zaken de contractuele wederpartij van [geïntimeerde] is. Daarom staat in dit hoger beroep vast dat [appellante] de wederpartij van [geïntimeerde] is met betrekking tot de genoemde overeenkomsten. Dat [appellante] in haar memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep bij punt 6 terloops heeft gesteld ‘dat de parochie als de opdrachtgever van [geïntimeerde] dient te worden beschouwd’, voert niet tot een ander oordeel. Voor zover in die stelling een grief in principaal hoger beroep te lezen is, is die grief te laat naar voren gebracht, namelijk niet direct in de memorie van grieven in principaal hoger beroep. Reeds om die reden kan de stelling niet gevolgd worden. Bovendien is de stelling onvoldoende onderbouwd tegenover alle duidelijke aanwijzingen dat [appellante] de wederpartij van [geïntimeerde] is.
3.6.2.Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [geïntimeerde] niet toewijsbaar is, voor zover gericht tegen de parochie. De grief van [geïntimeerde] in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, ertoe strekkend dat indien de parochie als opdrachtgever wordt beschouwd, de parochie de facturen van [geïntimeerde] moet voldoen, komt dus niet aan de orde en kan geen doel treffen. De betreffende overeenkomsten zijn door [geïntimeerde] gesloten met [appellante] .
3.6.3.De kantonrechter heeft in rov. 6.5 van het vonnis geoordeeld dat weliswaar sprake is van een tekortkoming van [appellante] in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerde] , maar dat nakoming door [geïntimeerde] van haar verbintenissen op feitelijke gronden uitgesloten is omdat [appellante] niet meer in de woning woont waarvoor de kozijnen en garagepoort op maat zijn gemaakt. De kantonrechter heeft de stellingen van [geïntimeerde] daarom aldus uitgelegd dat [geïntimeerde] stelt door de tekortkoming schade te hebben geleden ter hoogte van het overeengekomen offertebedrag van € 42.769,72 en dat zij dat bedrag als schadevergoeding vordert. Uit de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep blijkt dat [geïntimeerde] het niet met deze uitleg van de grondslag van haar vordering eens is. Zij heeft gesteld dat de kozijnen en garagepoort nog steeds bij haar opgeslagen staan en direct geleverd en geplaatst kunnen worden, zodat nakoming door haar nog altijd mogelijk is. [geïntimeerde] heeft in haar memorie duidelijk gemaakt dat zij haar vordering primair baseert op nakoming en slechts subsidiair op schadevergoeding. In dit betoog ligt een onvoorwaardelijke incidentele grief besloten tegen het feit dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] niet op de primaire maar slechts op de subsidiaire grondslag heeft toegewezen. Overigens zou de primaire grondslag van de vordering op grond van de devolutieve werking van het principaal hoger beroep ook aan de orde komen zodra grief XI van [appellante] in principaal hoger beroep over de hoogte van het in de tussenkomst toegewezen bedrag doel zou treffen. Het hof moet dus beoordelen of het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag op de door [geïntimeerde] gestelde primaire grondslag toewijsbaar is.
3.6.4.Het hof constateert daarover dat [appellante] niet heeft bestreden dat het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag het bedrag is dat haar volgens de gesloten overeenkomsten met betrekking tot de kozijnen met toebehoren en de garagepoort toekomt. Het gevorderde bedrag van € 42.769,72 komt vrijwel overeen met het uit de offertes van 20 november 2014 voortvloeiende totaalbedrag van € 42.769,61. [appellante] heeft ook niet aangevoerd dat de overeenkomst is ontbonden of dat haar verbintenis om de overeengekomen prijs te betalen op andere wijze is vervallen. Dit brengt mee dat beide partijen hun verbintenissen in beginsel nog na moeten komen.
3.7.1.Indien grief XI in principaal hoger beroep welwillend en ruim wordt uitgelegd, is daarin wellicht het betoog te lezen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] volledige nakoming van de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst vordert, terwijl [appellante] de bestelde zaken niet meer in de woning waarvoor zijn op maat gemaakt zijn, kan laten plaatsen omdat de huur geëindigd is en zij geen beschikking heeft over de woning.
3.7.2.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat [geïntimeerde] gemotiveerd en onder verwijzing naar producties heeft gesteld dat zij de bestelde zaken op maat heeft laten maken. [appellante] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] in haar conclusie van antwoord heeft gesteld, zakelijk weergegeven, dat de (binnen)deuren en trap nog niet waren opgemeten en dus nog niet besteld, en dat uitsluitend de kozijnen (en naar het hof begrijpt: de garagedeur) waren opgemeten en besteld. In het licht daarvan is de andersluidende stelling van [appellante] in hoger beroep, dat ook de kozijnen nog moesten worden opgemeten, onvoldoende onderbouwd. Die stelling is ook niet te verenigen met het feit dat de maten van de kozijnen in de door [appellante] voor akkoord ondertekende offerte geheel zijn gespecificeerd. [geïntimeerde] heeft dus voldoende onderbouwd dat zij reeds een aanzienlijk deel van de door haar te verrichten prestatie heeft verricht, namelijk het op maat maken van de bestelde producten. [appellante] heeft bovendien niet betwist dat [geïntimeerde] de speciaal op maat gemaakte zaken niet voor een andere opdrachtgever kan gebruiken. Dat de zaken voor [geïntimeerde] nog een rechtens relevante waarde hebben, kan dus niet worden gezegd.
3.7.3.Onder deze omstandigheden acht het hof het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerde] nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen verlangt. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [geïntimeerde] , indien de overeenkomst door oorzaken die voor rekening van [appellante] komen niet wordt uitgevoerd, in beginsel recht heeft op vergoeding van het positieve contractbelang (gederfde winst). Die regel ligt onder meer ten grondslag aan het bepaalde in artikel 7:277 lid 1 BW. Wel kan wellicht worden aangenomen dat [geïntimeerde] bepaalde kosten bespaart indien zij de kozijnen niet meer in de woning hoeft te plaatsen. Dat die plaatsing mogelijk niet meer plaats kan vinden komt in de verhouding tussen [geïntimeerde] en [appellante] echter voor rekening van [appellante] . De genoemde besparing valt bovendien ten dele weg tegen onder meer de opslag- en andere kosten die [geïntimeerde] heeft doordat [appellante] de overeenkomst vooralsnog niet is nagekomen. Het hof concludeert dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] nakoming door [appellante] van de overeengekomen betalingsverplichtingen verlangt.
3.8.1.Om bovenstaande redenen zal het hof grief XI in principaal hoger beroep verwerpen. Het hof zal het vonnis in de tussenkomst onder aanpassing van gronden bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] .
3.8.2.Het hof zal een proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] achterwege laten, aangezien de voorwaarde waaronder de grief in incidenteel hoger beroep is aangevoerd, niet in vervulling is gegaan en aangezien het in het incidenteel hoger beroep overigens door [geïntimeerde] gestelde reeds op grond van de devolutieve werking van het principaal hoger beroep aan de orde diende te komen indien grief IX in principaal hoger beroep terecht zou zijn voorgedragen.
3.8.3.Het hof zal de beslissingen in het geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] te zijner tijd in het dictum van het eindarrest neerleggen, zodra ook in het geschil tussen de parochie en [appellante] een eindarrest kan worden gewezen.
Met betrekking tot grief X in principaal hoger beroep: vordering 3 in reconventie: de achterstallige huur
3.9.1.De kantonrechter heeft over vordering 3 in reconventie (de vordering tot veroordeling van [appellante] tot betaling van achterstallige huur) het volgende overwogen:
‘Achterstallige huur sinds 1 augustus 2014