Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4502813 CV EXPL 15-9600)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- [geïntimeerde] heeft met ingang van 1 november 2014 aan [appellante] de woonruimte (appartement) aan de [adres] te [plaats] verhuurd tegen een huurprijs van € 550,-- per maand te vermeerderen met € 100,-- per maand als voorschot op de vergoeding voor door [geïntimeerde] te verzorgen leveringen of diensten.
- [appellante] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de huur en genoemd voorschot.
- [appellante] heeft het gehuurde per vrijdag 8 januari 2016 (de datum waarop in het geding bij de kantonrechter de comparitie van partijen is gehouden) verlaten en de sleutels ingeleverd. Tussen partijen staat vast dat de huur per 8 januari 2016 is geëindigd.
- [geïntimeerde] heeft toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder [toegevoegd kandidaats-deurwaarder] op dinsdag 12 januari 2016 een proces-verbaal van constatering laten opmaken met betrekking tot de staat waarin de woning op dat moment verkeerde. [toegevoegd kandidaats-deurwaarder] heeft aan het door hem opgemaakte proces-verbaal 79 foto’s van onderdelen van de woning gehecht.
- [geïntimeerde] heeft in het geding in eerste aanleg bij akte van 21 september 2016 een factuur van 30 juni 2016 van ‘ [bouw & projectbegeleiding] bouw & projectbegeleiding’ (hierna: [bouw & projectbegeleiding] ) overgelegd. Deze aan [geïntimeerde] gerichte factuur heeft betrekking op in de woning uitgevoerde herstelwerkzaamheden en beloopt in totaal € 10.162,15 inclusief btw.
- een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst op 8 januari 2016 geëindigd is;
- veroordeling van [appellante] tot betaling van achterstallige huur;
- veroordeling van [appellante] tot betaling van € 10.939,09 wegens het niet in goede staat opleveren van het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst (waarvan € 9.639,09 ziet op herstelkosten en € 1.300,-- op gederfde huur over de maanden februari en maart 2016);
- voor recht verklaard dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 8 januari 2016;
- [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 5.530,-- te betalen ter zake achterstallige huur dan wel gebruiksvergoeding;
- de zaak naar de rol verwezen voor een akte van [geïntimeerde] waarin zij haar vordering van € 10.939,09 nader diende te onderbouwen;
- iedere verdere beslissing in conventie aangehouden.
- Bij dit vonnis moet nog beslist worden op de vordering van [geïntimeerde] ten bedrage van € 10.939,09 ter zake de kosten van het herstel van het gehuurde na het vertrek van [appellante] (rov. 2.1).
- Tegen het uit artikel 7:224 lid 2 BW voortvloeiende rechtsvermoeden dat [appellante] het gehuurde bij aanvang van de huur heeft aanvaard in de staat waarin zij het gehuurde bij haar vertrek heeft achtergelaten, is tegenbewijs geleverd. De schade en afwijkingen van een goede staat van het gehuurde die op het moment van het vertrek van [appellante] uit het gehuurde aanwezig waren, zijn door [appellante] veroorzaakt. [appellante] is in beginsel aansprakelijk voor de kosten die [geïntimeerde] heeft moeten maken om deze schade te herstellen en om het gehuurde in een goede staat te brengen (rov. 2.2).
- Er is niet exact vast te stellen in hoeverre de onderdelen van de door [geïntimeerde] overgelegde factuur van de aannemer ten bedrage van € 10.162,15 zijn terug te voeren op de staat waarin [appellante] de woning heeft achtergelaten in afwijking van de staat waarin zij de woning had aanvaard. De kantonrechter zal de schade die [appellante] aan [geïntimeerde] moet vergoeden daarom op de voet van artikel 6:97 BW schatten en vaststellen op € 7.000,-- (rov. 2.3 en 2.4).
- [appellante] in conventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 7.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 maart 2016;
- [appellante] in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld;
- het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen.
- de veroordeling van [appellante] in conventie om aan [geïntimeerde] € 5.530,-- te betalen ter zake achterstallige huur dan wel gebruiksvergoeding;
- de afwijzing van de vordering van [appellante] in reconventie;
- de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding in reconventie.
- de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering ter zake de kosten van herstel van het gehuurde;
- het niet toewijzen van haar vordering ter zake gederfde huur over de maanden februari en maart 2016.
- of de vordering in conventie ter zake de kosten van herstel van de woning tot een te hoog bedrag is toegewezen;
- of [appellante] terecht in de proceskosten van het geding in conventie is veroordeeld.
- dat [geïntimeerde] tegenbewijs heeft geleverd tegen het uit artikel 7:224 lid 2 BW voortvloeiende rechtsvermoeden dat [appellante] het gehuurde bij aanvang van de huur heeft aanvaard in de staat waarin zij het gehuurde bij haar vertrek heeft achtergelaten;
- dat de schade en afwijkingen van een goede staat van het gehuurde die op het moment van het vertrek van [appellante] uit het gehuurde aanwezig waren, door [appellante] zijn veroorzaakt;
- dat [appellante] in beginsel aansprakelijk is voor de kosten die [geïntimeerde] heeft moeten maken om deze schade te herstellen en om het gehuurde in een goede staat te brengen.
- De deurwaarder heeft voor wat het betreft het keukenblok en het kooktoestel slechts geconstateerd dat van een aantal paneeltjes de fineer is losgeraakt en dat er tape op is geplakt, en voor wat betreft de badkamer dat de deur uit het scharnier hangt en de vloer, de toiletbril en de plint zijn beplakt met tape. Volgens de factuur zijn de hele keuken en de douchekabine gesloopt en vervangen, waarvoor € 2.850 exclusief btw in rekening is gebracht. [geïntimeerde] had ter zake de keuken € 995 en ter zake de badkamer € 110 begroot.
- Voor wat betreft het laminaat heeft de deurwaarder geconstateerd dat dit op diverse plaatsen beschadigd is, voor het herstel waarvan [geïntimeerde] € 850 heeft begroot, terwijl dit volgens de factuur van de aannemer geheel is vervangen voor € 1.575 exclusief btw.
- [geïntimeerde] heeft kennelijk de wanden, balken en deurkozijnen geheel opnieuw laten verven, waardoor ze als nieuw zijn. Dat ze dit ook waren toen [appellante] de woning betrok en dat de verslechtering geheel aan haar te wijten is, staat niet vast. In overeenstemming met art. 6:106 BW(hof: bedoeld is kennelijk artikel 6:100 BW)
dient dan een “aftrek nieuw voor oud” te worden toegepast.