ECLI:NL:GHSHE:2018:5076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.204.503_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in faillissement en onrechtmatig handelen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van een failliete vennootschap, [Evolution Systems] Evolution Systems B.V., in het kader van een vordering van [trading] Trading B.V. De procedure is een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. De kern van de zaak betreft de vraag of [geïntimeerde], als middellijk bestuurder van [Evolution Systems] ES, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] door verplichtingen aan te gaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen.

De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] was via [de holding] Holding B.V. middellijk aandeelhouder en bestuurder van [Evolution Systems] ES, dat op 20 oktober 2015 failliet werd verklaard. [appellante] had in de periode van mei tot en met juli 2015 dakmaterialen aan [Evolution Systems] ES geleverd, maar de facturen bleven onbetaald. [appellante] vorderde betaling van [geïntimeerde] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.

Het hof oordeelt dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] wist of behoorde te begrijpen dat [Evolution Systems] ES niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Het hof wijst erop dat de bestuurder niet automatisch aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap, tenzij er sprake is van onrechtmatig handelen. De grieven van [appellante] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.204.503/01
arrest van 4 december 2018
in de zaak van
[trading] Trading [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R. Gijsen te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.D. Dielissen-Breukers te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 augustus 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 4599516\CV EXPL 15-13382 gewezen vonnis van 28 juli 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 14 augustus 2018, waarbij het hof [appellante] in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van de heer [getuige] ;
  • de akte van [appellante] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal hoger beroep
6.1.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a) [geïntimeerde] is via beheermaatschappij [de holding] Holding B.V. middellijk en enig aandeelhouder en bestuurder (geweest) van [Evolution Systems] Evolution Systems B.V. (hierna: [Evolution Systems] ES). [Evolution Systems] ES is op 20 oktober 2015 failliet verklaard. [de holding] Holding B.V. is per 29 september 2015 failliet verklaard op verzoek van twee schuldeisers.
b) [Evolution Systems] ES ontwikkelde en handelde in dakdekkingssystemen.
c) [appellante] heeft in de periode van mei tot en met juli 2015 dakmaterialen aan [Evolution Systems] ES verkocht en geleverd. [appellante] heeft hiervoor aan [Evolution Systems] ES dertien facturen toegezonden van 29 mei 2015 tot en met 17 juli 2015. Op 7 augustus 2015 zijn nog twee creditnota’s toegezonden. Voormelde facturen zijn tot een bedrag van € 16.684,68 onbetaald gebleven.
6.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellante] gevorderd, na wijziging van eis, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 18.099,99 vermeerderd met contractuele vertragingsrente althans wettelijke handelsrente over € 16.684,68 vanaf 15 september 2015 althans de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, beslagkosten en nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat [geïntimeerde] als middellijk bestuurder van [Evolution Systems] ES onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] en aansprakelijk is jegens [appellante] voor de als gevolg daarvan door [appellante] geleden en te lijden schade.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
6.2.4.
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 28 juli 2016 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld.
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en het alsnog toewijzen van haar vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties. Grieven I tot en met V zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat [Evolution Systems] ES ten tijde van de bestellingen bij [appellante] in een deplorabele financiële situatie verkeerde en dat duidelijk was dat [Evolution Systems] ES niet aan haar verplichtingen jegens [appellante] zou kunnen voldoen. Grief VI is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om voorbij te gaan aan het bewijsaanbod van [appellante] . Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.4.1.
Het hof stelt voorop dat indien een bestuurder van een vennootschap in naam van de vennootschap verplichtingen is aangegaan, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en geen verhaal zal bieden voor de als gevolg van de niet-nakoming door de wederpartij te lijden schade, in het algemeen – behoudens door de bestuurder aan te voeren, zijn handelwijze rechtvaardigende of verontschuldigende omstandigheden – zal moeten worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens de wederpartij van de vennootschap aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen.
6.4.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] ten tijde van het plaatsen van de bestellingen bij [appellante] wist of behoorde te begrijpen dat [Evolution Systems] ES aan de daaruit resulterende betalingsverplichtingen niet zou kunnen voldoen, verwijst [appellante] in de eerste plaats naar de faillissementsverslagen van de failliete vennootschappen van de [Evolution Systems] -groep, in het bijzonder de debiteuren- en crediteurensaldi en de verhouding tussen de omvang van het vreemd vermogen en de door [Evolution Systems] ES behaalde omzet.
Het hof is van oordeel dat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, uit deze posten niet blijkt dat [geïntimeerde] wist of behoorde te begrijpen dat de gedane bestellingen niet zouden kunnen worden betaald. De omvang van deze posten noch hun onderlinge verhouding zegt immers met voldoende zekerheid iets over de vraag of een vennootschap over voldoende liquide middelen kan beschikken om facturen te voldoen.
6.4.3.
[appellante] voert verder aan dat het overgrote deel van de debiteuren van [Evolution Systems] ES bestond uit interne vorderingen van [Evolution Systems] ES op zustermaatschappij [zustermaatschappij] B.V. (hierna: [zustermaatschappij] ), dat [zustermaatschappij] verwikkeld was in diverse lastige juridische procedures waardoor deze debiteuren van [zustermaatschappij] oninbaar waren, en dat [geïntimeerde] moet hebben geweten dat daardoor ook de vordering van [Evolution Systems] ES op [zustermaatschappij] niet zou worden voldaan. Bovendien is het enkele hanteren van de constructie waarbij [Evolution Systems] ES goederen heeft ingekocht bij [appellante] om deze door te verkopen aan [zustermaatschappij] verwijtbaar, aldus [appellante] . Dit alles wordt door [geïntimeerde] betwist.
Het hof stelt voorop dat de wijze waarop een onderneming is ingericht, zoals in casu waarbij een vennootschap goederen inkoopt van derden en intern doorverkoopt aan een groepsmaatschappij, op zich geen onrechtmatig handelen van het bestuur oplevert. Het hof is voorts van oordeel dat [appellante] geen concrete feiten heeft gesteld over de oninbaarheid van debiteuren van [zustermaatschappij] en de kennis daarvan bij [geïntimeerde] ten tijde van de bewuste bestellingen. De verwijzing naar de opmerking van de curator, dat de hoeveelheid af te wikkelen kwesties omvangrijk is in verhouding tot de omvang van de onderneming, is daartoe niet voldoende. Evenmin bevat het onderdeel “lopende procedures” van de faillissementsverslagen waarnaar [appellante] verwijst daarover concrete informatie, zelfs niet over de vraag of het bij de genoemde procedures gaat om incasso’s van of tegen [zustermaatschappij] . [appellante] heeft haar stelling daarom onvoldoende onderbouwd.
6.4.4.
[appellante] stelt voorts dat [zustermaatschappij] – via [Evolution Systems] ES – enkel nog bij [appellante] dakbedekkingsmaterialen kon afnemen omdat “zowat alle andere leveranciers” een leveringsstop hadden afgekondigd. De mogelijkheid om via voormalig samenwerkingspartner Vekadak materialen bestellen was niet langer aanwezig na het verbreken van die samenwerking eind 2014, aldus [appellante] .
Het hof is van oordeel dat het feit dat [zustermaatschappij] niet bij andere leveranciers terecht kon – over de reden daarvan stelt [appellante] niets – niet zonder meer met zich brengt dat [geïntimeerde] wist of behoorde te begrijpen dat [zustermaatschappij] of [Evolution Systems] ES de bestellingen bij [appellante] niet zou kunnen betalen.
6.4.5.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat investeerder [vestigingsnaam] Corporate Finance Group B.V. of door deze beheerde fondsen (hierna: ECFG) ten behoeve van de ontwikkeling van producten van [Evolution Systems] ES in 2014 een bedrag van in totaal € 509.484,- in de [Evolution Systems] -groep heeft geïnvesteerd en in 2015 een bedrag van in totaal € 244.103,-, waarvan een aanzienlijk deel in de periode juni tot en met augustus 2015. In het licht van de omvang van deze investeringen en het moment waarop deze plaatsvonden, namelijk mede in de periode waarin [Evolution Systems] ES de bestellingen bij [appellante] heeft geplaatst, had het op de weg gelegen van [appellante] om te onderbouwen waarom [geïntimeerde] desondanks wist of had behoren te begrijpen dat de bestellingen die bij [appellante] werden geplaatst niet zouden kunnen worden betaald. [appellante] heeft slechts aangevoerd dat uit niets blijkt bij welke entiteiten van de [Evolution Systems] -groep deze investeringen terecht zijn gekomen. De relevantie van deze stelling is het hof niet duidelijk, nu ECFG heeft verklaard dat het doel van haar investeringen was om [Evolution Systems] ES in de markt te zetten, en de drie vennootschappen van de [Evolution Systems] -groep volgens de eigen stellingen van [appellante] financieel en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn. [appellante] heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerde] “althans de [Evolution Systems] -groep” een eenzijdig en te rooskleurig, onjuist of onvolledig beeld heeft geschetst aan ECFG op basis waarvan “mogelijk” langere tijd door ECFG financieringen zijn verstrekt. Nog daargelaten dat [appellante] hier kennelijk speculeert, laat zij na te duiden wat daarvan de relevantie is voor de gestelde wetenschap van [geïntimeerde] over de mate waarin [Evolution Systems] ES haar betalingsverplichtingen jegens [appellante] zou kunnen nakomen.
6.4.6.
Verder heeft [appellante] gesteld dat geen aanvullende bancaire of private financiering(en) werden verkregen of aangevraagd, althans dat zij dat betwist, en dat zij ook betwist dat de financiers de financieringen pas opzegden na het faillissement van [de holding] Holding B.V.
Het hof stelt voorop dat overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellante] de plicht rust om voldoende feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] van zijn handelen als bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [appellante] kan in dit verband dus niet volstaan met het betwisten van feiten en omstandigheden die [geïntimeerde] heeft aangedragen. De stelling van [appellante] dat geen aanvullende financiering werd verkregen of aangevraagd is, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] en de daarbij overgelegde verklaring van ECFG, onvoldoende onderbouwd.
6.4.7.
Voor zover [appellante] nog naar voren heeft gebracht dat [Evolution Systems] ES hoofdelijk aansprakelijk was voor bancaire schulden van de WPS-groep, gaat het hof hieraan voorbij. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het voor het hof niet duidelijk wat hiervan de relevantie is voor de gestelde verwijtbaarheid van het handelen van [geïntimeerde] als bestuurder van [Evolution Systems] ES.
6.4.8.
Dat [Evolution Systems] ES met de kosten van het huurpand en werknemers werd opgezadeld in plaats van [zustermaatschappij] , is door [geïntimeerde] betwist.
Naar het oordeel van het hof vindt deze stelling van [appellante] geen steun in de passage van het faillissementsverslag waarnaar [appellante] verwijst, terwijl [appellante] dit verder niet heeft onderbouwd. Het hof gaat daarom ook voorbij aan deze stelling.
6.4.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde] als middellijk bestuurder van [Evolution Systems] ES verplichtingen is aangegaan jegens [appellante] , terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat deze vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de niet-nakoming door [appellante] te lijden schade onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe. Daarmee falen grieven I tot en met VI.
6.5.1.
Nu de grieven falen, is aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld niet voldaan, zodat dit geen behandeling behoeft. Het hof zal het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
6.5.2.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal hoger beroep
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 718,- aan griffierecht en € 1.611,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punten x tarief II);
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, W.J.J. Beurskens en S.C.H. Molin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 december 2018.
griffier rolraadsheer