In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen de man. De vrouw, appellante in principaal appel, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 oktober 2018. De man, geïntimeerde in principaal appel, heeft een incidentele vordering ingediend tot verwijzing van de zaak naar een ander hof op basis van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). De man stelt dat er sprake is van betrokkenheid van het hof bij de zaak, wat een objectieve behandeling door een ander hof zou vereisen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van zodanige betrokkenheid en dat de zaak door het hof zelf kan worden behandeld. De incidentele vordering van de man is afgewezen, en het hof heeft een comparitie van partijen gelast op 17 december 2018 om verdere informatie uit te wisselen en mogelijke minnelijke regelingen te bespreken. De vrouw is verplicht om haar memorie van antwoord in incidenteel appel voor deze comparitie in te dienen. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.