ECLI:NL:GHSHE:2018:5063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
20-004057-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij in beschermd natuurgebied met minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een zestienjarige verdachte die samen met zijn tweelingbroer hennepplanten aanwezig heeft gehad in het beschermd natuurgebied Slikken bij de Sabina-Henricapolder. De oudere broer van de verdachte was eerder aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Na de aanhouding zijn de verdachte en zijn tweelingbroer naar de kwekerij gegaan en hebben zij hennepplanten uit de grond getrokken. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar en een meldplicht bij de jeugdreclassering. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging ingeroepen vanwege psychische overmacht. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 48 hennepplanten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie, waarvan twintig uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004057-17
Uitspraak : 3 december 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 december 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-166529-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kinderrechter het ten laste gelegde bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren (subsidiair twintig dagen jeugddetentie), waarvan twintig uren (subsidiair tien dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Daarbij is als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel (kort gezegd) een meldplicht bij de jeugdreclassering verbonden en is aan Stichting Jeugdbescherming Brabant opgedragen toezicht te houden op de naleving van die bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en dat het hof, in zoverre opnieuw recht doende, de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van psychische overmacht. Meer subsidiair heeft de raadsman een verweer gevoerd met betrekking tot de straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Heijningen, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in het beschermd natuurgebied Slikken bij de Sabina-Henricapolder) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 190 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2017 te Heijningen, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het beschermd natuurgebied Slikken bij de Sabina-Henricapolder) 48 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer strekkende tot vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken. Hiertoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat, gelet op het doel van de Opiumwet, het ten laste gelegde niet kan worden aangemerkt als een overtreding van die wet. Immers strekt de Opiumwet er (onder meer) toe het gebruik en de (winstgevende) productie van hennep tegen te gaan en ging het in dit geval om reeds door opsporingsambtenaren ontdekte hennepplanten, zodat deze planten niet meer gebruikt of verkocht zouden worden, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft ook ter zitting in hoger beroep bekend dat hij, in nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer [medeverdachte 1] , hennepplanten uit de grond heeft getrokken, terwijl zij wisten dat het hennepplanten waren. Ze hebben deze tussen de bosschages weggelegd in een houten zeef met daarop recentelijk uitgetrokken gras- en graspollen. Daarmee staat voor het hof vast dat de betreffende 48 hennepplanten zich enige tijd in de machtssfeer van verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] hebben bevonden. Hiermee hebben de verdachte en zijn broer opzettelijk hennepplanten aanwezig gehad in de zin van de Opiumwet. De omstandigheid dat de hennepplanten op dat moment al waren ontdekt door de politie, doet daaraan niet af en tast de strafbaarheid van het handelen niet aan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging (psychische overmacht)
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van psychische overmacht. Hiertoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte de hennepplanten uit de grond heeft getrokken in opdracht van zijn vader en dat, gelet op de leeftijd van de verdachte, van hem niet kon worden verwacht dat hij aan deze opdracht geen gehoor zou geven.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Het gegeven dat de verdachte het ten laste gelegde zou hebben begaan omdat zijn vader hem dit opdroeg, is geen van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Verdachte was op dat moment ruim zestien jaren oud, terwijl enige door de vader verbonden negatieve consequentie voor verdachte aan het niet opvolgen van de opdracht niet is gesteld en ook overigens niet is gebleken.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 48 hennepplanten. Zijn oudere broer [medeverdachte 2] was nabij een buitenhennepkwekerij in beschermd natuurgebied Slikken aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij die kwekerij en heeft hun vader mogen bellen om te vertellen dat hij was aangehouden. Daarna is de verdachte, in opdracht van zijn vader en met de bedoeling [medeverdachte 2] te helpen, samen met zijn broer [medeverdachte 1] naar de kwekerij gegaan waar zij 48 hennepplanten uit de grond hebben getrokken en in de bosschages ter plaatse hebben verborgen. Het hof neemt de verdachte kwalijk dat hij op die manier politie en justitie in hun werk heeft gehinderd en bemoeienis heeft gehad met de genoemde hennepkwekerij, ondanks dat algemeen bekend is dat het gebruik van hennep schadelijk kan zijn voor de gezondheid, met name voor gebruikers met een (latente) geestelijk aandoening en bij veelvuldig gebruik. Weliswaar begrijpt het hof dat het moeilijk was voor verdachte om de opdracht van zijn vader te negeren om zijn broer [medeverdachte 2] te gaan helpen, maar de verdachte had moeten inzien dat hij daarmee een misdrijf zou begaan en had om die reden de opdracht toch moeten weigeren. Verdachte heeft overigens ter zitting bevestigd dat hij een volgende keer ook daadwerkelijk een andere keuze zou maken.
Het hof zoekt aansluiting bij de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (voor jeugdigen). Gelet op het aantal hennepplanten dat de verdachte en zijn broer aanwezig hebben gehad, zoekt het hof aansluiting bij het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van (minimaal) dertig gram hennep, te weten een taakstraf voor de duur van veertig of meer uren.
Op 9 november 2018 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een advies uitgebracht over de verdachte. De Raad heeft geadviseerd tot het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf en ziet, anders dan ter terechtzitting in eerste aanleg, geen aanleiding (meer) voor toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Het hof neemt dit advies over.
Alles overziende zal het hof de verdachte veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren (subsidiair twintig dagen jeugddetentie), waarvan twintig uren (subsidiair tien dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door:
mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 3 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.