ECLI:NL:GHSHE:2018:5053

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
20-003828-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd voor professionele hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor een professionele hennepkwekerij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 oktober 2016 in de gemeente [X] stoffen en voorwerpen voorhanden had, die bestemd waren voor de hennepteelt. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte voor een deel zou vrijspreken, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan het voorhanden hebben van deze goederen. Het hof heeft de verdediging verworpen die stelde dat de inbeslagneming onrechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor het binnentreden en doorzoeken van zijn woning. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003828-16
Uitspraak : 16 februari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 15 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-208211-16 tegen:

[verdachte] ,

[geboorteplaats] [geboortedatum] ,
[woonadres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte partieel zal vrijspreken, in die zin dat het tenlastegelegde ‘medeplegen’ niet zal worden bewezen verklaard, en verdachte voor het overige ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
  • primair integrale vrijspraak bepleit;
  • subsidiair zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een geldboete dient te worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2016 in de gemeente [X] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, vervaardigd en/of voorhanden gehad, te weten:
  • twintig (6+10+4), althans een of meer, armatu(u)r(en) en/of
  • zestien (13+3), althans een of meer, assimilatielamp(en) en/of
  • een schakelbord en/of
  • twintig (16+4), althans een of meer, transformator(en) en/of
  • vier (2+2), althans een of meer, ventilator(en) en/of
  • (ongeveer) veertig, althans een of meer, potten en/of
  • twee, althans een of meer, zogenaamde slakkenhuizen (luchtafzuigers) en/of
  • zes, althans een of meer, flessen groeimiddelen en/of
  • een plastic zeil,
waarvan hij en zijn mededader wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat deze goederen bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2016 in de gemeente [X] stoffen en voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten:
  • twintig (6+10+4) armaturen en
  • zestien (13+3) assimilatielampen en
  • een schakelbord en
  • twintig (16+4) transformatoren en
  • vier (2+2) ventilatoren en
  • potten en
  • twee zogenaamde slakkenhuizen (luchtafzuigers) en
  • zes flessen groeimiddelen
  • een plastic zeil,
waarvan hij wist dat deze goederen bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Meer in het bijzonder acht het hof met de advocaat-generaal en de raadsvrouw het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1.
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de door de politie in maart 2016 ontvangen MMA-melding in combinatie met de resultaten van de in 2016 gedane netmetingen alsmede de infraroodmeting van 6 oktober 2016, onvoldoende zijn om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet dan wel enig strafbaar feit in de woning van verdachte gelegen aan de [x-straat] [nr. bb] [te Y] . Het op 11 oktober 2016 binnentreden in die woning alsmede de doorzoeking zijn daarmede onrechtmatig geweest. Gelet op deze onrechtmatigheid dient het in de woning aangetroffen bewijsmateriaal van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweeg als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2016 (dossierpagina 5) en de daarbij gevoegde MMA-melding d.d. 21 maart 2016 (dossierpagina 7) houdt de bedoelde MMA-melding het volgende in:
“Hennepplantage. Er is een sterk vermoeden van een hennepplantage op de adressen [x-straat]
[nr. aa] en/of [nr. bb] in [te Y] . [nr. aa] is een 2 onder 1 kapwoning en [nr. bb]
een vrijstaande woning. Regelmatig worden beide woningen bezocht voor een kortstondig
bezoek. Er hangt een hennepgeur bij de woningen.”
Naar aanleiding van deze melding hebben blijkens genoemd proces-verbaal van bevindingen op de hoofdkabel, waarop de panden [x-straat] [nr. aa] en [nr. bb] [te Y] waren aangesloten, twee netmetingen plaatsgehad. De eerste netmeting is uitgevoerd in de periode 24 mei 2016 tot en 30 mei 2016 en de tweede in de periode 6 september 2016 tot en met 14 september 2016. Op bedoelde hoofdkabel waren 9 panden aangesloten. Het resultaat van beide metingen was positief, inhoudende -kort gezegd- dat er aanwijzingen waren dat twee hennepkwekerijen op die hoofdkabel actief waren (dossierpagina’s 5 en 6).
Vervolgens heeft op 6 oktober 2016 op beide panden een infraroodmeting plaatsgevonden. Hieruit bleek een opvallend warmteverschil tussen een tweetal pijpjes op het dak van [x-straat] [nr. aa] . Bij het pand [x-straat] [nr. bb] [te Y] , de door verdachte bewoonde woning, werden geen extreme warmtebronnen waargenomen. Hierop heeft in de periode van 7 oktober 2016 tot en met 10 oktober 2016 opnieuw een netmeting plaatsgehad met wederom een positief resultaat, inhoudende dat op deze netmeting in- en uitschakelmomenten te zien waren (om plus minus 18:00 uur in en om plus minus 06:00 uur uit), welk patroon volgens fraude inspecteur [Z] van Enexis N.V. overeenkomt met het gebruik van schakelklokken in combinatie met assimilatieverlichting in de hennepteelt (dossierpagina’s 6 en 8).
Bij nader onderzoek op 11 oktober 2016 op het adres [x-straat] [nr. aa] [te Y] werd in dat pand een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Uit de gehouden netmeting bleek evenwel dat veel meer stroom werd afgenomen dan de stroom die verbruikt werd door die hennepkwekerij in het pand [x-straat] [nr. aa] . Vervolgens is besloten om op 11 oktober 2016 tevens nader onderzoek in te stellen in het pand [x-straat] [nr. bb] [te Y] (dossierpagina 6).
Gelet op de concrete inhoud van de MMA-melding in combinatie met de resultaten van de netmetingen en de bevindingen inzake de stroomafname nadat in het pand aan de [x-straat] [nr. aa] [te Y] op 11 oktober 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij was aangetroffen, is het hof van oordeel dat redelijkerwijze kon worden vermoed dat in de woning van verdachte aan de [x-straat] [nr. bb] [te Y] sprake was van overtreding van de Opiumwet. Mitsdien hadden de opsporingsambtenaren op grond van artikel 9 van de Opiumwet toegang tot de woning van verdachte en waren zij bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten overvloede, voor het geval het hof met de verdediging van oordeel was geweest dat er onvoldoende was geweest voor het aannemen van een redelijk vermoeden als bedoeld in de Opiumwet, wijst het hof nog op het volgende. Bij de processtukken bevindt zich een proces-verbaal binnentreden woning (dossierpagina 53), waarin is gerelateerd dat verdachte toestemming heeft gegeven voor het binnentreden. Een gebrek aan het binnentreden is aldus geheeld. Datzelfde geldt voor de inbeslagneming, nu de verdachte schriftelijk toestemming voor de doorzoeking van zijn woning heeft gegeven (dossierpagina 52). Ook in zoverre was het verweer van de verdediging gestrand (vide in dit verband: Hoge Raad 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY5315).
3.1.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu de in zijn woning en de daarbij behorende garage aangetroffen goederen niet bestemd zijn voor grootschalige teelt. Het hof deelt dat standpunt en overweegt dat gelet op de in woning en de daarbij behorende garage aangetroffen stoffen en voorwerpen, met name het aantal potten, niet met zekerheid kan worden gesproken van stoffen en voorwerpen bestemd voor de grootschalige teelt als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. In zoverre slaagt het verweer en zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
Het voorgaande geldt niet voor de overtredingen van de Opiumwet als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. Gelet op de aard en samenstelling van (het geheel van) alle aangetroffen stoffen en voorwerpen is hier naar het oordeel van het hof sprake van goederen bestemd voor een professionele, beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepkwekerij. Het hof verwerpt in zoverre het verweer.
4.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
het voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet strafbaar gesteld feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd ter voorbereiding van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Met zijn handelen heeft de verdachte de illegale hennephandel gefaciliteerd. De illegale hennephandel brengt allerlei maatschappelijke onwenselijke effecten met zich. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Verdachte heeft daarbij niet stilgestaan, maar kennelijk slechts zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 december 2017, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder door een strafrechter is veroordeeld, zijn overige persoonlijke omstandigheden (gezin, werk) alsmede de financiële draagkracht van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof sluit voor de bepaling van de op te leggen straffen aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in het geval van hennepteelt, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. In strafverminderende zin houdt het hof er rekening mee dat het gaat om voorbereidingshandelingen, hetgeen in dit geval aanleiding geeft tot vermindering van de straf met de helft.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof derhalve oplegging van een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, te weten 1 dag, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 16 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.