ECLI:NL:GHSHE:2018:4970
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- R.R.M. de Moor
- A.P. Zweers-van Vollenhoven
- F.J.M. Walstock
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw zijn in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant had een aanzienlijke schuldenlast van € 647.314,05, waaronder een schuld aan de Rabobank van € 397.370,06 en een preferente belastingschuld van € 23.390,76. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was geweest bij het ontstaan van deze schulden.
In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet te goeder trouw was. Hij stelde dat de belastingschuld niet te goeder trouw was ontstaan omdat hij geen aangifteverplichtingen had verzuimd en dat de schulden aan de Rabobank voortvloeiden uit normale financiële verplichtingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij te goeder trouw was. Het hof heeft de argumenten van de appellant niet overtuigend geacht en heeft de afwijzing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw was geweest en dat de omstandigheden die hij aanvoerde niet voldoende waren om de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw toe te passen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd.