[de bewindvoerder q.q.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [de bewindvoerder q.q.] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Geenszins staat vast dat de vader van [verweerder] een vordering op [verweerder] heeft, zodat de rechtbank daar ten onrechte vanuit gaat. Ook als deze vordering zou bestaan, levert dat geen rechtvaardiging op van de handelwijze van [verweerder] . Deze heeft er onder meer uit bestaan dat hij [de bewindvoerder q.q.] , ondanks diverse verzoeken daartoe, in het geheel niet heeft geïnformeerd over de concrete gang van zaken rondom de schadevergoeding. Dit betekent in de eerste plaats dat [de bewindvoerder q.q.] niet de mogelijkheid is geboden om te controleren of met het uiteindelijke uitgekeerde bedrag het maximale resultaat is bereikt of daar invloed op heeft kunnen uitoefenen. Daarnaast is de hoogte niet duidelijk; de niet onderbouwde mededeling van de vader van [verweerder] is volstrekt onvoldoende. Bovendien berust de informatieplicht op [verweerder] en niet op zijn vader.
Verder moet [verweerder] uiteraard verweten worden dat hij gelden die ten gunste zouden moeten strekken van al zijn schuldeisers willens en wetens aan het verhaal heeft onttrokken.
Deze zijn of ten gunste van één schuldeiser, zijn vader, of, indien er geen sprake was van een daadwerkelijke vordering, van geen enkele schuldeiser gekomen. In beide gevallen heeft [verweerder] zijn verplichtingen jegens zijn schuldeisers in ernstige mate verzaakt. Het schenden van de informatieplicht en het benadelen van de schuldeisers zal moeten leiden tot het tussentijds einde van de schuldsaneringsregeling.
Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling was voorts bekend dat de schulden waren ontstaan in de periode dat sprake was een ernstige verslavingsproblematiek. [verweerder] heeft, ook tijdens het minnelijke traject, aangegeven dat zijn situatie voldoende stabiel c.q. na detentie omstreeks 2011 gekeerd was om aan de verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling te voldoen en heeft hiertoe ook op 13 februari 2017 de regels ondertekend.
Hij had derhalve behoren te weten dat enige gelden/tegoeden aan alle crediteuren toekomen.
Ook zelfs op herhaalde verzoeken om concrete informatie werd niet c.q. onvoldoende gereageerd. De huidige individuele omstandigheden ontslaan [verweerder] niet van zijn
verplichtingen, hetgeen hem kan worden aangerekend. Ook de door de rechtbank geschetste vooronderstellingen, als deze situatie zich voorgedaan zou hebben vóór toelating tot de schuldsaneringsregeling, maken dit niet anders. Het tussentijds beëindigen van een schuldsaneringsregeling leidt er nagenoeg altijd toe dat ten minste tien jaar geen beroep gedaan kan worden op een schuldsaneringsregeling.
Onder verwijzing naar het bovenstaande kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
[verweerder] was voldoende bekend met zijn verplichtingen bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling en heeft de correcte naleving daarvan aanvaard.
Ook nadien bij het huisbezoek zijn deze verplichtingen, in het bijzonder ook de schadeclaim, expliciet besproken. De bij toelating bekende individuele omstandigheden van [verweerder] leiden er niet toe dat hij zijn informatieplicht dermate mag schenden en daarmee gelden onttrekken aan de boedel voor al zijn crediteuren.
Als daarnaast de redenering van de rechtbank zou worden gevolgd zou de toetsing na aanvang schuldsanering in het kader van een verzoek tussentijdse beëindiging weinig zin meer hebben. Toewijzing van zo'n verzoek leidt vrijwel altijd tot het blokkeren van een nieuwe schuldsaneringsregeling gedurende tien jaar, terwijl deze kwestie bij de eerste toelating “slechts” vijf jaar daarna meeweegt.
Dat is echter een keuze van de wetgever en het is niet aan de rechtbank om daaraan te tornen.
Het schenden van de informatieplicht en het benadelen van de schuldeisers zal moeten leiden tot het tussentijds einde van de schuldsaneringsregeling.