In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin machtiging is verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) om haar kinderen uit huis te plaatsen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.P. van Empel-Bouman, heeft in hoger beroep verzocht de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten of te beëindigen. De GI heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2018, waarbij de moeder en de GI zijn gehoord. De vader is niet verschenen, en de Raad voor de Kinderbescherming was ook niet ter zitting aanwezig.
De rechtbank had eerder op 9 juli 2018 de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen tot 9 januari 2019, met als doel de moeder de tijd te geven om aan zichzelf te werken en haar rol als opvoeder te herpakken. De moeder betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing en voerde aan dat de omstandigheden niet voldaan waren voor een dergelijke maatregel. De GI daarentegen stelde dat de moeder overbelast was en dat er onvoldoende vooruitgang was geboekt in haar situatie.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De GI moet de resterende periode benutten om de situatie van de moeder te evalueren en de contactmomenten tussen moeder en kinderen uit te breiden, zodat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan noodzakelijk.