ECLI:NL:GHSHE:2018:4905

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
200.231.515_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en omgangsregeling van minderjarige kinderen met betrekking tot ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg, waarbij de verzoeken van de moeder om het hoofdverblijf van één van de kinderen bij haar te bepalen en de omgangsregeling te wijzigen, zijn afgewezen. De moeder en vader zijn op 5 maart 2007 met elkaar gehuwd en hebben samen twee kinderen. Na hun echtscheiding in 2012 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader vastgesteld, met een zorgregeling waarbij de kinderen twee dagen per week bij de moeder verblijven. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden, waaronder de komst van een halfbroertje en de behoefte aan meer tijd met de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 oktober 2018 is de moeder niet verschenen wegens ziekte. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder en benadrukt dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een raadsonderzoek te starten, gezien de zorgen over de kinderen en de thuissituatie bij de moeder.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar dat een wijziging van het hoofdverblijf op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De zorgen rondom de thuissituatie bij de moeder en het lopende beschermingsonderzoek zijn zwaarwegende factoren. Het hof heeft de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 november 2018
Zaaknummer: 200.231.515/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/220166 / FA RK 16-1446
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W.C. Vranken,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.E. van den Heuvel.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 oktober 2016 en 10 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van één van de kinderen bij de moeder zal zijn en voorts dat de kinderen wekelijks bij de moeder verblijven vanaf zaterdagavond voor dan wel na het avondeten, dan wel afwisselend voor of na het avondeten tot en met woensdagochtend.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 maart 2018, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Vranken;
  • de vader, bijgestaan door mr. G.J.A.F.Beulen, vervangende mr.Van den Heuvel;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is wegens ziekte niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de stukken van de eerste aanleg ingekomen ter griffie op 22 februari 2018;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 september 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen.

3.3. De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 5 maart 2007 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 25 april 2012 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 mei 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang,
overeenkomstig het door partijen vastgestelde en door de rechtbank aangehechte ouderschapsplan bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben en tevens
is een zorgregeling vastgesteld zoals in het ouderschapsplan is weergegeven, waarbij de kinderen twee dagen per week bij de moeder verblijven van zondag 11 uur tot maandag 19.00 uur.
3.3.
Bij beschikking van 4 september 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht het ouderschapsplan en daarmee de beschikking van 25 april 2012 ten aanzien van de aldaar overeengekomen zorgregeling (na gevraagd advies hieromtrent van de raad) aldus gewijzigd dat de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de moeder wekelijks van zondag 11.00 uur tot woensdagochtend voor school bij de moeder zullen verblijven.
3.4.
Bij beschikking van 4 oktober 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, iedere beslissing omtrent het hoofdverblijf, de verdeling van de zorgregeling en de informatievoorziening aangehouden voor de duur van vier maanden, in afwachting van de resultaten van het mediationtraject waartoe partijen zich ter zitting bereid verklaard hebben.
3.5.
Bij de bestreden beschikking van 10 november 2017 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder aangaande het hoofdverblijf van één van de kinderen, de verdeling van de zorgregeling en de informatievoorziening afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan. Ter zitting in eerste aanleg zijn niet alle standpunten van partijen naar voren gebracht en besproken, nu al snel de optie voor een mediationtraject aan de orde kwam en de zaak in afwachting daarvan is aangehouden. De rechtbank overweegt dan ook ten onrechte dat de standpunten door partijen ter zitting nader zijn toegelicht. Volgens de moeder heeft de rechtbank voorts ten onrechte geoordeeld dat niet zou zijn gebleken van gewijzigde omstandigheden. Er is een rapport van Yvoor voorhanden waaruit blijkt dat er sprake is van een veranderde situatie. De informatie uit dit rapport biedt een kijk op de huidige situatie bij de ouders, maar de rechtbank neemt deze informatie ten onrechte niet meer mee in haar oordeel. Er is bovendien een wijziging van omstandigheden in de komst van het halfbroertje van de kinderen. De kinderen zouden meer tijd moeten kunnen doorbrengen met elkaar als gezin. Thans zijn de kinderen in de avond immers alleen op (voor)schoolavonden bij de moeder. De moeder stelt voorts dat de kinderen ouder zijn geworden en dus later naar bed mogen en er is behoefte aan een langere vrije avond.
De moeder wenst bepaling van het hoofdverblijf van 1 van de kinderen bij haar, nu zij dan ook aanspraak maakt op een financiële tegemoetkoming voor de kosten die zij voor de kinderen maakt.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder betwist dat de vader alle kosten van de kinderen voldoet. De moeder dient kleding voor de kinderen aan te schaffen en zij voldoet tevens kosten voor school en dagelijkse verzorging van de kinderen.
Desgevraagd heeft de advocaat van de moeder verklaard dat zij verwacht dat de moeder geen bezwaar zal hebben tegen een mogelijk raadsonderzoek naar de omgangsmogelijkheden en het hoofdverblijf in deze zaak.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. De vader is het eens met de rechtbank dat er geen sprake is van een door de moeder gestelde wijziging van omstandigheden. Ook hetgeen de moeder thans in appel aanvoert als gewijzigde omstandigheden, maakt niet dat er een aanleiding bestaat om te concluderen dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging op basis waarvan de verdeling van de zorgregeling opnieuw beoordeeld zou moeten worden. De vader meent voorts dat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem dient te worden gehandhaafd. Kinderen zijn geen handelswaar die je naar believen kunt verplaatsen om er financieel beter van te worden. Bovendien draagt de vader alle kosten voor de kinderen.
De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat er veel andere ontwikkelingen gaande zijn naast deze zaak, maar die wel van belang zijn voor deze zaak. Er is een raadsonderzoek geweest in een procedure bij de rechtbank Maastricht ten aanzien van de Paspoortwet. In dat kader is negatief geadviseerd over vervangende toestemming om naar het buitenland af te reizen en over het afgeven van het paspoort van de kinderen. Voorts heeft de raad geadviseerd tot uitbreiding van dat onderzoek naar een beschermingsonderzoek, naar aanleiding van zorgen om met name [minderjarige 1] en de uitlatingen die hij heeft gedaan over de thuissituatie bij de moeder en haar nieuwe partner. Het laatste rapport van de raad (in het kader van het beschermingsonderzoek) is nog in afronding en kon derhalve nog niet worden overgelegd aan het hof.
Desgevraagd heeft de vader verklaard zich te kunnen vinden in een raadsonderzoek naar de omgangsregeling, maar dat hij het vervelend vindt voor de kinderen dat zij wederom geconfronteerd worden met een onderzoek naar hen.
3.9.
De raad heeft ter zitting van het hof het volgende geadviseerd. Gelet op de uitbreiding van het eerdere raadsonderzoek naar een beschermingsonderzoek, zijn er zorgen om de kinderen. De kinderen hebben het lastig en zij worden door de ouders belast door de situatie die speelt tussen de ouders. Vooral [minderjarige 1] geeft heel duidelijk aan dat hij moeite heeft met de contactregeling zoals die er thans is. [minderjarige 2] lijkt beter te kunnen schakelen, maar er zijn wel zorgen over de manier waarop zij zich verantwoordelijk voelt voor het welzijn van haar
broer en haar moeder. Het hof zou de raad kunnen verzoeken om ook in het kader van de omgang een raadsonderzoek te starten.
Gewijzigde omstandigheden
3.10.
Het hof is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor opnieuw bezien kan worden of de omgangsregeling in het belang van de kinderen aanpassing behoeft. Deze omstandigheden zijn gelegen in het feit dat de kinderen ouder zijn geworden, een halfbroertje gekregen hebben in de thuissituatie bij de moeder en dat de moeder in het licht van die omstandigheden behoefte heeft aan meer tijd met haar kinderen (tezamen). De moeder heeft in de huidige regeling geen enkele vrije avond waar de kinderen iets langer kunnen opblijven met haar, nu de kinderen op de avonden dat zij bij de moeder zijn altijd de daaropvolgende dag (op tijd) naar school moeten. Dit speelde niet toen de regeling tot stand kwam omdat de kinderen toen jonger waren en vormt derhalve een gewijzigde omstandigheid.
Hoofdverblijfplaats
3.11.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Gelet op het verhandelde ter zitting van het hof, waar het hof is gebleken van vele recente en zorgelijke ontwikkelingen rondom het welzijn van de kinderen en het daarop betrekking hebbende beschermingsonderzoek van de raad, acht het hof een wijziging van de hoofdverblijfplaats op dit moment niet in het belang van de kinderen. Ook al zou het bij een dergelijke wijziging slechts om een wijziging op papier kunnen gaan en alleen betrekking kunnen hebben op de daarmee gepaard gaande financiële tegemoetkomingen aan de moeder, het hof is van oordeel dat gelet op de zorgen rondom de thuissituatie bij de moeder en haar nieuwe partner en het thans lopende beschermingsonderzoek van de raad, een dergelijke wijziging wel degelijk ingrijpend en emotioneel belastend kan zijn voor de kinderen. Het hof betrekt hierbij tevens de omstandigheid dat de kinderen bij de moeder te maken hebben met een geheel andere opvoedsituatie dan bij de vader, gelet op het geloof en de cultuur van de moeder en haar partner.
3.11.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van de kinderen vooralsnog wenselijk dat zij beiden hun hoofdverblijf bij de vader houden.
Zorgregeling
3.12.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden vastgesteld.
3.13.1.
De vader heeft ter zitting van het hof heeft aangegeven de huidige zorgregeling te willen handhaven.
Gelet op hetgeen in r.o. 3.11.2. is overwogen, is het hof van oordeel dat het op dit moment eveneens niet in het belang van de kinderen is om de lopende zorgregeling te wijzigen. Gebleken is dat met name [minderjarige 1] veel moeite heeft met de huidige regeling en dat hij herhaaldelijk aangeeft niet meer naar de moeder te willen. Dit lijkt vooral te maken te hebben met de nieuwe geloofsovertuiging van de moeder, de rituelen (bidden) die daar bij horen en de slechte verhouding die hij heeft met de partner van de moeder. Nu er een beschermingsonderzoek wordt gedaan naar de ontwikkeling van beide kinderen, acht het hof het van belang dat de uitkomsten daarvan eerst afgewacht worden, waarna de situatie wellicht anders zal zijn of hulpverlening zal worden ingezet. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen deze ontwikkelingen thans mogelijk te doorkruisen.
Wat betreft het advies van de raad om een raadsonderzoek te gelasten overweegt het hof het navolgende.
De kinderen zijn reeds eerder belast met een raadsonderzoek op dit punt (in 2014), recent heeft nog een raadsonderzoek plaatsgevonden ten aanzien van vervangende toestemming en paspoortafgifte en op dit moment loopt er een beschermingsonderzoek naar de opvoedsituatie(s) en de ontwikkeling van de kinderen. Gelet op de beperkte wijziging in de contactregeling die de moeder thans verzoekt, acht het hof, hoewel beide ouders ter zitting van het hof met een raadsonderzoek instemden, een dergelijk onderzoek niet in verhouding staan tot de belasting die dit opnieuw voor deze kinderen zal betekenen.
3.14.
Nu het hof constateert dat de moeder geen grieven heeft gericht tegen de tussenbeschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 oktober 2016, behoeft dit geen verdere bespreking.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen onder voornoemde aanvulling van bovenstaande gronden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 oktober 2016 en 10 november 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.L.M. Smeets en is op 29 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.