In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg, waarbij de verzoeken van de moeder om het hoofdverblijf van één van de kinderen bij haar te bepalen en de omgangsregeling te wijzigen, zijn afgewezen. De moeder en vader zijn op 5 maart 2007 met elkaar gehuwd en hebben samen twee kinderen. Na hun echtscheiding in 2012 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader vastgesteld, met een zorgregeling waarbij de kinderen twee dagen per week bij de moeder verblijven. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden, waaronder de komst van een halfbroertje en de behoefte aan meer tijd met de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 oktober 2018 is de moeder niet verschenen wegens ziekte. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder en benadrukt dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een raadsonderzoek te starten, gezien de zorgen over de kinderen en de thuissituatie bij de moeder.
Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar dat een wijziging van het hoofdverblijf op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De zorgen rondom de thuissituatie bij de moeder en het lopende beschermingsonderzoek zijn zwaarwegende factoren. Het hof heeft de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.