ECLI:NL:GHSHE:2018:488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
200.225.955_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv in hoger beroep over wanprestatie door voormalig advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een incident dat was ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerde] in het kader van een hoger beroep. Het incident was gericht op het verkrijgen van afschriften van diverse juridische documenten waarin [appellant] als advocaat van [geïntimeerde] had opgetreden. De vordering was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om inzage te vorderen in bepaalde bescheiden. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat hij rechtmatig belang had bij de gevraagde documenten en dat de gevraagde bescheiden niet specifiek genoeg waren genoemd. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [appellant] op grond van artikel 843a Rv moest worden afgewezen, omdat niet aan de cumulatieve voorwaarden was voldaan. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 894,00. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 20 maart 2018 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.225.955/01
arrest van 6 februari 2018
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.P.M.M. Heijkant te Dongen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 augustus 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 juli 2017, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer C/02/325201/HA ZA 16-905)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens verzoek ex artikel 843a Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde] .
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellant] vordert in het incident het volgende:
a. dat [geïntimeerde] afschriften overlegt van alle beschikkingen, vonnissen en arresten, gewezen in de procedures waarbij [appellant] namens [geïntimeerde] als advocaat is opgetreden, namelijk:
1. de beschikkingen, gewezen door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch inzake de echtscheiding tussen [geïntimeerde] en [ex echtgenote] ;
2. de vonnissen in de procedure met kenmerk 783476 CV EXPL 11-9659;
3. de beschikkingen in de procedure met kenmerk 206198 / FA RK 10-395;
4. de beschikkingen in de procedure met kenmerk 244912 / FA RK 12-1464;
5. de beschikkingen in de procedure met kenmerk 242989 / JE RK 12-224;
6. de arresten in de procedure met als kenmerk 200.102.897/01;
7. het vonnis in de procedure met als kenmerk 853846 UC EXPL 13-1976;
8. het arrest van de Hoge Raad met kenmerk 13/02205;
9. de beschikkingen in de procedure met als kenmerk C/1/280880;
b. dat [geïntimeerde] een afschrift overlegt van de afwijzing van het verzoek (om een toevoeging) aan de Raad voor Rechtsbijstand.
3.2.
[appellant] legt aan de incidentele vordering ten grondslag dat met de gevorderde bescheiden onder andere kan worden aangetoond dat [geïntimeerde] volledig op de hoogte is en was van het gebeuren in de desbetreffende procedures door zijn aanwezigheid op de zittingen en dat [geïntimeerde] door de afwijzing van het verzoek (om een toevoeging) aan de Raad voor Rechtsbijstand gehouden is tot voldoening van de werkzaamheden die [appellant] namens [geïntimeerde] heeft verricht.
3.3.
[geïntimeerde] verzet zich tegen de incidentele vordering. Het hof overweegt ten aanzien van de incidentele vordering het volgende.
3.4.
Het hof stelt voorop dat een vordering op grond van artikel 843a Rv slechts kan worden toegewezen indien voldaan is aan de in het eerste lid van dat artikel genoemde cumulatieve voorwaarden, te weten:
1. de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
2. het moet gaan om bepaalde bescheiden;
3. aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
Ook indien aan voormelde vereisten van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
3.5.
[appellant] laat na aan te geven
wanneerde beschikkingen, vonnissen en arresten genoemd onder a sub 1 tot en met 9 zijn gegeven c.q. gewezen, om
hoeveelbeschikkingen, vonnissen en arresten genoemd onder a sub 1 tot en met 6 en 9 het gaat en door
welke rechterlijke instantiede beschikkingen, vonnissen en arresten genoemd onder a sub 2 tot en met 7 en 9 zijn gegeven c.q. gewezen. Nu [appellant] dit heeft nagelaten dient het gevorderde onder a sub 1 tot en met 9 reeds te worden afgewezen op de grond dat de in deze onderdelen genoemde bescheiden niet voldoen aan de eis dat het moet gaan om bepaalde, met name genoemde bescheiden. Voorts is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld dat deze bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. In ieder geval is het hof met [geïntimeerde] voorshands van oordeel dat een behoorlijke rechtsbedeling ook is gewaarborgd indien het verzoek wordt afgewezen.
3.6.
Voor zover het betreft het gevorderde onder b overweegt het hof dat gesteld noch gebleken is dat het – overigens niet betwiste – feit dat [geïntimeerde] gehouden is om [appellant] voor zijn werkzaamheden te betalen, niet ook langs andere weg kan worden aangetoond dan middels de gevorderde afwijzing van het verzoek (om een toevoeging) aan de Raad voor Rechtsbijstand, bijvoorbeeld doordat [appellant] zijn declaraties en bewijzen van daarop door [geïntimeerde] verrichte betalingen overlegt. Het hof is derhalve van oordeel dat [appellant] thans geen rechtmatig belang heeft tot het instellen van voormelde vordering onder b, althans hiertoe onvoldoende heeft gesteld, zodat de vordering onder b reeds hierop strandt. Nu redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde afwijzing van het verzoek (om een toevoeging) aan de Raad voor Rechtsbijstand is gewaarborgd, staat ook dat aan toewijzing van de vordering onder b in de weg (zie artikel 843a lid 4 Rv). [geïntimeerde] heeft bovendien ontkend over de betreffende afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand te beschikken (vgl. artikel 843a lid 1 Rv: “te zijner beschikking (…) heeft”).
3.7.
Nu op grond van het vorenstaande aan één of meer van de – cumulatieve – voorwaarden van artikel 843a Rv niet is voldaan, dient de incidentele vordering van [appellant] te worden afgewezen.
3.8.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
3.9.
De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol van 20 maart 2018 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] .
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 20 maart 2018 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2018.
griffier rolraadsheer