ECLI:NL:GHSHE:2018:4869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
200.243.687_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, appellante in principaal appel, heeft verzocht de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2018 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] was verleend. De moeder stelt dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen en vraagt om een thuisplaatsing bij haar of een netwerkplaatsing bij de opa. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en de vader, die in incidenteel appel ook de machtiging tot uithuisplaatsing betwist. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 30 oktober 2018 gehouden, waarbij de betrokken partijen zijn gehoord.

Het hof overweegt dat de moeder, ondanks haar betrokkenheid bij [minderjarige], niet over de benodigde pedagogische vaardigheden beschikt om hem de zorg en stabiliteit te bieden die hij nodig heeft. De uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het hof concludeert dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat is om een veilig opvoedingsklimaat te creëren. De GI heeft de afgelopen jaren intensieve hulpverlening geboden, maar de situatie bij de moeder blijft onrustig en instabiel. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis, waar hij zich positief ontwikkelt. De onderzoeken naar de opvoedingsvaardigheden van de vader en opa zullen worden afgewacht voordat er verdere beslissingen worden genomen over de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 november 2018
Zaaknummer : 200.243.687/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/335059 / JE RK 18-870
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.C.A. van der Meijden,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal en incidenteel appel,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Tevens is in deze procedure betrokken:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader.
advocaat: mr. A. Heezemans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juli 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw recht te doen waarbij de thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder wordt bevolen, dan wel wordt besloten om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een netwerkplaatsing bij de vader van appellante (hierna: opa), waarna het hof een beslissing neemt die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 september 2018, heeft de vader verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat beroep ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de vader hierbij incidenteel appel ingesteld en – zoals nader gespecificeerd ter zitting van het hof – verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij hem thuis ten uitvoer wordt gelegd.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2018, heeft de moeder verzocht de vader in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het incidenteel appel ongegrond te verklaren.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Als toehoorder heeft mevrouw [de vertrouwenspersoon van de moeder] , vertrouwenspersoon van de moeder, werkzaam bij Stichting Ouders en Jeugdzorg, de mondelinge behandeling bijgewoond.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 juni 2018;
  • het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2018;
  • de brief van de raad van 3 oktober 2018 waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 augustus 2011 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 mei 2019.
3.3.1.
De GI heeft de rechtbank op 13 juni 2018 verzocht om [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een gezinshuis, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 22 mei 2019.
Bij beschikking van 13 juni 2018 heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen voor de duur van vier weken onder aanhouding van iedere overige beslissing.
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 11 juli 2018 tot uiterlijk 22 mei 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader heeft in incidenteel appel ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bestreden. De GI heeft tegen de verzoeken van de moeder en de vader verweer gevoerd.
De standpunten in hoger beroep – zoals deze blijken uit de processtukken en het verhandelde ter zitting – luiden, kort samengevat, als volgt.
3.5.
De moeder
[minderjarige] betekent alles voor haar en zij wil haar moederrol graag weer vervullen. Zij weerspreekt nadrukkelijk dat zij haar eigen belangen voorop zet. Incidenten worden gepresenteerd als zijnde structureel, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is. De moeder realiseert zich dat er ruzies en woordenwisselingen hebben plaatsgevonden in het bijzijn van [minderjarige] , hetgeen schadelijk voor hem zou kunnen zijn geweest. De moeder is echter nog jong en moet nog veel leren. De moeder kreeg van de ambulante begeleiding en van school juist signalen dat het goed ging met [minderjarige] , waardoor zij de uithuisplaatsing niet
zag aankomen.
De moeder hoopt op een intensivering van de hulpverlening, zodat [minderjarige] zo snel mogelijk weer bij haar thuis kan worden geplaatst. Zij zou graag de kans krijgen om te laten zien dat zij in staat is goede keuzes te maken en om [minderjarige] de opvoeding en ondersteuning te geven die hij nodig heeft.
Plaatsing bij opa heeft, wanneer de moeder niet in staat wordt geacht om zelf voor [minderjarige] te zorgen, haar sterke voorkeur. Opa is bereid als pleegzorgvoorziening te fungeren. Als [minderjarige] bij opa wordt geplaatst, hoeft de vader niet te vrezen dat hij geen contact meer krijgt met [minderjarige] . Opa wil samenwerken: zijn deur staat altijd open voor de vader.
Het is niet in het belang van [minderjarige] als hij bij zijn vader wordt geplaatst. De vader houdt de communicatie met de moeder af en ook met zijn eigen ouders. De moeder is bang dat de vader het contact tussen haar en [minderjarige] zal frustreren en dat dit contact daardoor moeizaam zal verlopen. De moeder heeft de vader nooit buiten spel gezet en zal dit in de toekomst ook niet doen.
De moeder ziet [minderjarige] één keer in de veertien dagen van 10.30 uur tot 19.00 uur. [minderjarige] is altijd blij om zijn moeder te zien en hij heeft moeite met afscheid nemen.
De moeder heeft een verstandelijke beperking waardoor zij niet alles snapt en dingen in de communicatie niet goed oppakt. Zij is erg blij met de hulp van mevrouw [de vertrouwenspersoon van de moeder] , die voor haar een klankbord is. Mevrouw [de vertrouwenspersoon van de moeder] is neutraal en professioneel. Zij helpt de moeder met het lezen van de brieven van de GI. De moeder is hierdoor gegroeid.
De moeder heeft een fijn contact met de ouders van het gezinshuis waar [minderjarige] verblijft. Het zijn goede mensen en de moeder is dankbaar dat zij zo goed voor [minderjarige] zorgen. Mocht een plaatsing bij haar of haar vader niet mogelijk zijn, dan heeft het de voorkeur van de moeder dat [minderjarige] in het gezinshuis blijft. Dit waarborgt dat de communicatie en de contacten in stand worden gehouden.
3.6.
De vader
Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde, had de vader wekelijks contact met [minderjarige] . [minderjarige] had last van de meningsverschillen die de ouders met elkaar hadden.
Het is niet goed als [minderjarige] op dit moment wordt teruggeplaatst bij de moeder. Er is veel hulpverlening bij de moeder betrokken en het lukt haar kennelijk niet om een goede invulling te geven aan haar ouderrol en om eenvoudige afspraken na te komen.
De uithuisplaatsing heeft [minderjarige] goed gedaan: hij ziet er verzorgd uit, hij zingt en is vrolijker. [minderjarige] hoort bij zijn ouders en niet in een gezinshuis. [minderjarige] kan bij zijn eigen vader opgroeien. De vader heeft al drie jaar een relatie met [partner van de vader] . Hij vormt met [partner van de vader] , hun beider zoontje en de vijfjarige zoon van [partner van de vader] uit een eerdere relatie een hecht gezin waar [minderjarige] ook altijd onderdeel van heeft uitgemaakt. De vader kan een stabiele en veilige plek aan [minderjarige] bieden met voldoende regelmaat, rust en reinheid. Dit dient eerst te worden ingezet alvorens tot een externe uithuisplaatsing wordt overgegaan. Er is nog nooit geconstateerd dat de thuissituatie van de vader niet goed is. De hulpverlening was gefocust op de situatie bij de moeder, maar nog niet op de situatie dat [minderjarige] bij zijn vader wordt geplaatst en een contactregeling heeft met zijn moeder. De moeder heeft een belangrijke rol: zij en [minderjarige] hebben elkaar nodig. Met de hulpverlening zal dan worden bekeken welke regeling kan worden vastgesteld.
Plaatsing van [minderjarige] bij opa is geen optie. De vader heeft met de familie van moeder in het geheel geen communicatie. De vader ziet geen mogelijkheden tot een goede samenwerking. Juist de bemoeienis en mening van hun beider families en derden zorgen voor misverstanden en spanningen tussen de ouders.
3.7.
De GI
[minderjarige] is uithuisgeplaatst na een langdurig traject van intensieve hulpverlening vanuit Lunetzorg bij de moeder thuis. De moeder krijgt sinds 2011 ondersteuning vanuit Lunetzorg, een organisatie die gespecialiseerd is om ondersteuning te bieden aan mensen met een verstandelijke beperking. De ondersteuning beklijft niet bij de moeder. Ondanks de intensieve ondersteuning van minimaal één à twee keer per dag, blijft de situatie bij de moeder onrustig, instabiel en onvoorspelbaar voor [minderjarige] . [minderjarige] kreeg hier steeds meer last van.
[minderjarige] heeft de afgelopen vier maanden een flinke ontwikkeling doorgemaakt: hij ziet er beter uit en is vrolijker. [minderjarige] was een moeilijke eter. Inmiddels is hij aangekomen in gewicht, hij eet meer en beter. Hij gaat graag naar school en vertelt steeds meer.
Binnen het hele systeem is er onderling veel onrust en ruis. De ouders hadden geregeld ruzie en diskwalificeerden elkaar in het bijzijn van [minderjarige] . Zowel de moeder als de vader en het netwerk hebben zich niet aan kleine afspraken gehouden, waardoor [minderjarige] niet goed weet waar hij aan toe is en verdriet laat zien. De ouders willen veel, maar niet alles beklijft. Bovendien wordt niet alles waargemaakt wat de GI aanbiedt. Zo mogen de ouders zelf het gezinshuis bellen, maar dat doen ze niet. Ook rondom de afspraken over de bezoekregeling ziet de GI kleine breukjes, wat het lastig maakt. De ouders zitten elkaar continu dwars en kunnen niet samenwerken.
[minderjarige] heeft het ene weekend één volle dag contact met zijn moeder (bij opa thuis in aanwezigheid van opa) en het andere weekend met zijn vader.
De GI is nog in afwachting van de gegevens van opa om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aan te kunnen vragen. Daarna kan opa worden aangemeld voor een netwerkscreening pleegzorg. Mocht opa door de screening komen, dan zal worden overwogen om opa aan te melden bij Keinder om zicht te krijgen op zijn opvoedingsvaardigheden en of hij kan voldoen aan hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Parallel aan dit proces heeft de GI een traject uitgezet bij de vader en zijn vriendin. Bij de vader wordt er gekeken naar zijn opvoedingsvaardigheden en zijn gezinssysteem. De GI is in gesprek met Keinder om een psychodiagnostisch onderzoek aan te vragen voor de vader en aanvullend een gezinsonderzoek voor [minderjarige] gezien zijn gedrag (angsten). De GI heeft Keinder gevraagd de opvoedingsvaardigheden van de vader in beeld te brengen en te onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. De GI wil wachten op de uitslagen van Keinder en de netwerkscreening van opa en de vader voordat er een beslissing wordt genomen over het perspectief van [minderjarige] .
Het
hofoverweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8.3.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat er al sinds 2011, de start van de ondertoezichtstelling, ernstige zorgen zijn over de inmiddels zevenjarige [minderjarige] . Hij heeft een onveilig en hectisch opvoedingsklimaat gekend en was regelmatig getuige van huiselijk geweld tussen zijn ouders waarbij werd geschreeuwd, gevloekt en gedreigd. De moeder woonde met [minderjarige] in een begeleide woonvorm van Lunetzorg, een organisatie die is gespecialiseerd in de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking. Het hof is overtuigd van de goede bedoelingen van de moeder. Zij is zeer betrokken bij [minderjarige] en houdt veel van hem. [minderjarige] heeft naast moederliefde echter ook behoefte aan een opvoedingsomgeving waarin hem veiligheid, rust, stabiliteit, duidelijkheid en structuur worden geboden, zodat hij zich lichamelijk en geestelijk gezond kan ontwikkelen. Dit is voor de moeder, mede vanwege haar verstandelijke beperking, op dit moment niet mogelijk. Lunetzorg heeft geprobeerd de moeder te helpen in het creëren van een veilig opvoedingsklimaat voor [minderjarige] . Zij kwamen twee keer per dag bij de moeder en [minderjarige] thuis en begeleidden de moeder tijdens drukke momenten met [minderjarige] : het ochtend- en avondritueel. Desondanks bleven de zorgen echter toenemen. Dit was in de meivakantie 2018 terug te zien in het gedrag van [minderjarige] . Hij gebruikte grof taalgebruik, kwam ongeïnteresseerd en vermoeid over, kwam niet tot leren en lokte ruzies uit. Verder vertoonde hij zelfbepalend, onrustig, boos, bang, verdrietig en teruggetrokken gedrag. Op 24 mei 2018 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin de GI signaleerde dat het [minderjarige] op alle fronten aan basale zorg en veiligheid ontbrak.
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat bij de moeder veeleer sprake is van onmacht in plaats van onwil. De moeder beschikt(e), ondanks langdurige intensieve begeleiding en haar betrokkenheid bij [minderjarige] , ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu niet over voldoende pedagogische vaardigheden om [minderjarige] de zorg, opvoeding en stabiliteit te bieden (op een wijze) die hij nodig heeft. De noodzaak van de uithuisplaatsing is daarmee voor het hof voldoende vast komen te staan.
3.8.4.
Sinds begin juni 2018 verblijft [minderjarige] binnen het gezinshuis. Volgens de GI en de vader heeft [minderjarige] daar een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De gezinshuisouders bieden [minderjarige] een gestructureerd, stabiel en veilig opvoedklimaat, waarin [minderjarige] tot ontwikkeling komt. [minderjarige] vertoont steeds meer signalen (hij ziet er beter uit, is vrolijk, zingt, vertelt meer, eet beter) die erop wijzen dat hij zich veilig begint te voelen binnen het gezinshuis. Dat [minderjarige] baat heeft gehad bij de uithuisplaatsing, staat voor het hof vast.
Het hof kan op basis van de beschikbare gegevens thans niet vaststellen dat de vader en/of de opa in staat zijn [minderjarige] een gestructureerd, stabiel en veilig opvoedklimaat, passend bij zijn leeftijd en capaciteiten, te bieden.
Momenteel onderzoekt de GI, via Keinder, de mogelijkheden van een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij de vader of opa. Uit de onderzoeksresultaten zal moeten blijken of de vader en/of de opa in staat zijn om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. Totdat deze onderzoeken zijn afgerond, acht het hof het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hij in het gezinshuis blijft, zodat hij de ruimte krijgt zich nog verder te ontwikkelen.
Beëindiging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] en plaatsing van hem bij vader of opa is daarom op dit moment niet aan de orde. Verlenging van die uithuisplaatsing in het gezinshuis is gelet op het voorgaande dan ook nog steeds noodzakelijk in het belang van [minderjarige] .
3.8.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de beslissing heeft genomen om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, P.P.M. van Reijsen en J.W. Hermans en is op 22 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.