3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Tussen [appellant c.s.] en [derde] (hierna: [derde] ) is in 2004 onderhandeld over de aankoop door [appellant c.s.] van een perceel voor de bouw van een woning. [derde] is hierbij vertegenwoordigd door [Makelaardij] Makelaardij B.V. (hierna: de makelaar). Op 16 september 2004 stuurt de makelaar een brief aan [appellant c.s.] die, voor zover van belang, luidt als volgt:
‘Op de kavel kan worden gebouwd in het kader van de ‘Ruimte voor Ruimte’ regeling. U bent bekend met het feit dat voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bedrag van € 90.750,00 aan notariskantoor [notariskantoor] moet worden overgemaakt voor het notarieel transport van de kavel.
De notaris zorgt voor afdracht aan de gemeente.
Dit bedrag komt zoals besproken voor uw rekening. De totale verkrijgingsprijs van de kavel inclusief bouwrecht bedraagt derhalve € 188.250 V.O.N.
Deze brief maakt dan ook deel uit van de koopakte en wordt hiermede een onverbrekelijk geheel.
Wij verzoeken u om deze voor akkoord te tekenen gelijktijdig met de koopakte.’
De brief is voor akkoord ondertekend.
Op 30 september 2004 heeft [appellant c.s.] het perceel grond aan de [weg] in [plaats 1] gekocht van [derde] voor de bouw van een vrijstaande woning. De akte van de koopovereenkomst vermeldt als omvang van het perceel “ca 10 are”, zijnde ongeveer 1.000 m2, en voorts dat de koop wordt gesloten
‘voor de prijs van € 97.500,00 V.O.N.’Voor de afwikkeling van de levering wordt de notaris ingeschakeld, die destijds verbonden was aan notariskantoor [notariskantoor] in [plaats 2] (hierna het notariskantoor).
Op 2 november 2004 heeft [vennootschap] (vertegenwoordigd door [derde] ) een overeenkomst gesloten met de gemeente [gemeente] (hierna de gemeente) getiteld: ‘Overeenkomst woningbouw Ruimte voor Ruimte-regeling [weg] te [plaats 1] ’. Uit deze overeenkomst blijkt dat [vennootschap] vijf woningen zal ontwikkelen en in ruil daarvoor zal voor elke woning 1.000 m2 agrarische bebouwing gesloopt worden en zullen de bijbehorende mestrechten worden doorgehaald. De normvergoeding die betaald dient te worden voor de sloop van de gebouwen bedraagt blijkens de overeenkomst € 89.957,12 per woningbouwcontingent. In artikel 2 van de overeenkomst is bepaald dat [vennootschap] € 309.362,54 aan normvergoeding zal betalen als voorfinanciering van de sloop van 3.439 m2 agrarische bedrijfsgebouwen. Achteraf is uit een e-mail van 15 november 2015 van opvolgend notaris mr. [opvolgend notaris] gebleken dat [vennootschap] voor een gedeelte van 1.561 m2 geen vergoeding aan de gemeente hoefde te betalen, omdat dit gedeelte door [derde] zelf was gesloopt.
Het notariskantoor heeft op 10 juni 2005 twee afrekeningen naar [appellant c.s.] gestuurd. De eerste betreft ‘aankoop perceel grond aan de [weg] te [plaats 1] van dhr. [derde] ’ en bedraagt € 98.208,26 (zijnde koopsom € 97.500 vermeerderd met kosten hypotheekakte). De tweede afrekening betreft ‘vergoeding bouwvergunning’ en bedraagt € 90.750,00. Beide facturen worden door [appellant c.s.] voldaan op de derdengeldrekening van het notariskantoor.
Eveneens op 10 juni 2005 heeft het notariskantoor een afrekening naar [derde] gestuurd, waarin de volgende posten zijn opgenomen: ‘vergoeding voor bouwvergunning € 90.750,00’, ‘af te dragen aan de gemeente [gemeente] € 40.491,18’, ‘per saldo door u te ontvangen € 50.258,82.’
Op 18 juni 2005 heeft de notaris een bedrag van € 40.491,18 aan de gemeente betaald onder vermelding van ‘normbijdrage [appellant] / [weg] .’
Op 1 juni 2010 heeft [appellant c.s.] bij brief aan de gemeente een beroep gedaan op de nietigheid van de tussen [derde] , althans [vennootschap] , en de gemeente [gemeente] gesloten overeenkomst tot betaling van een bedrag als tegenprestatie voor het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan. In de brief maakt [appellant c.s.] aanspraak op betaling van € 90.750,= wegens onverschuldigde betaling.
Op 14 juni 2013 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de zaak die is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:2014:BZ0520, waarin is geoordeeld over een soortgelijke overeenkomst als de overeenkomst die tussen [derde] , althans [vennootschap] en de gemeente was gesloten met betrekking tot het betalen van een bedrag van € 89.957,12 als tegenprestatie voor de verlening van een vrijstelling van het bestemmingsplan. De beslissing van het hof dat deze overeenkomst nietig was is door de Hoge Raad in stand gelaten. Na het wijzen van dit arrest door de Hoge Raad heeft [appellant c.s.] opnieuw aan de gemeente [gemeente] verzocht om een bedrag van € 90.750,= wegens onverschuldigde betaling aan hem terug te betalen. De gemeente heeft [appellant c.s.] vervolgens laten weten dat zij van [derde] slechts een bedrag van € 40.491,18 had ontvangen, een verschil van € 50.258,82 met het door [appellant c.s.] ten bate van betaling aan de gemeente onder de notaris gedeponeerde bedrag.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant c.s.] - zakelijk weergegeven – betaling van een bedrag van € 50.258,82, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg en alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij vorraad.
Aan deze vordering heeft [appellant c.s.] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de notaris jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten door het bedrag van € 90.750,= niet integraal/volledig aan de gemeente [gemeente] te voldoen. [appellant c.s.] heeft de notaris geen opdracht of machtiging gegeven om dit bedrag geheel of ten dele uit te keren aan een ander dan de gemeente. De notaris heeft [appellant c.s.] er niet op gewezen dat slechts een deel van dit bedrag aan de gemeente betaald zou worden. Ten onrechte heeft de notaris een bedrag van € 50.258,82 niet aan de gemeente betaald. Dat kan de notaris worden verweten.
Tevens is de handelwijze van de notaris onrechtmatig jegens [appellant c.s.] . De notaris heeft gehandeld in strijd met artikel 17 jo artikel 25 Wna en daarmee in strijd met zijn wettelijke plicht. De handelwijze is ook in strijd met de op hem rustende zorgvuldigheidsnorm die in het maatschappelijk verkeer betaamt.
[appellant c.s.] stelt hierdoor schade te hebben geleden tot een bedrag van € 50.258,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2005, althans vanaf 1 juli 2010 c.q. 5 december 2013. Voorts maakt [appellant c.s.] aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 1.788,=, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
3.2.2.De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de notaris jegens [appellant c.s.] niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden. De door [appellant c.s.] gevorderde betaling is echter afgewezen, omdat de (hoogte van) van de schade onvoldoende was onderbouwd en het causaal verband tussen het handelen van de notaris en de gestelde schade ontbreekt.