ECLI:NL:GHSHE:2018:4763

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
200.230.275_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de man in beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 3 oktober 2017. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.E.H.M. van Aken, heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.H.J.M. van Heugten, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 oktober 2018, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 137,50 per kind per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De man betwist de hoogte van deze bijdrage en stelt dat hij door een substantiële schuldenlast niet in staat is om kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van zijn netto besteedbaar inkomen en heeft vastgesteld dat hij, ondanks zijn schulden, geen draagkracht heeft om enige bijdrage te betalen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De beslissing van het hof is op 15 november 2018 uitgesproken in het openbaar, waarbij de griffier aanwezig was. De uitspraak benadrukt het belang van de financiële situatie van de man en de noodzaak om de draagkracht in dergelijke zaken zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.230.275/01
zaaknummer rechtbank : C/03/239521 / FA RK 17-3207
beschikking van de meervoudige kamer van 15 november 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.E.H.M. van Aken te Geleen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.H.J.M. van Heugten te Sittard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 3 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 28 december 2017 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 3 oktober 2017.
2.2.
De vrouw heeft op 17 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 januari 2018 met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 20 september 2018 met bijlagen, ingekomen op 27 september 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 26 september 2018 met bijlagen, ingekomen op 28 september 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2018 plaatsgevonden.
Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5.
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man haar brief met bijlagen aan het hof d.d. 9 oktober 2018 overgelegd. De advocaat van de vrouw heeft ter mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voor aanvang van de mondelinge behandeling voldoende heeft kennisgenomen van deze brief met bijlagen, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die brief met bijlagen. Gelet daarop en mede gelet op het feit dat deze brief met bijlagen eenvoudig is te doorgronden slaat het hof acht op deze brief met bijlagen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 september 2017 bepaald op € 137,50 per kind per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op de behoefte van de kinderen en op zijn draagkracht.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, althans een kinderalimentatie te bepalen die het hof juist acht.
4.3.
De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Vanwege proceseconomische overwegingen behandelt het hof eerst de draagkracht van de man.
5.2.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. De draagkracht wordt, gelet op het hierna bepaalde NBI van de man, vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 855,-)].
5.3.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij kort geleden, na een WW-periode, opnieuw in dienst is getreden bij zijn voormalige werkgever als belader tegen eenzelfde inkomen als voorheen. Het door de vrouw niet betwiste inkomen van de man bedraagt blijkens de door de man overgelegde loonstroken € 19.712,- bruto per jaar inclusief vakantiegeld. Uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening, die het hof overneemt, blijkt een NBI van de man van € 1.489,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt in beginsel € 131,- per maand conform de formule 70% [€ 1.489,- – (0,3 x € 1.489,- =) € 447,- + € 855,-].
5.3.1.
De man heeft gesteld dat hij een groot aantal schulden heeft waarop hij aflossingen dient te plegen hetgeen ertoe leidt dat hij geen draagkracht heeft om enig bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen.
De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
5.3.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man een substantiële schuldenlast heeft die blijkt uit het door de man overgelegde schuldenoverzicht en uit het door de man overgelegde Budgetplan-maandoverzicht. De man heeft verklaard dat hij voorheen onder begeleiding van schuldhulpverlening en thans via zijn werkgever doende is zijn schulden te saneren. De substantiële schuldenlast van de man en de daarop te plegen aflossingen zijn uitvoerig ter zitting besproken. Het hof is van oordeel dat deze substantiële schuldenlast van de man en de aflossingen daarop zodanig drukken op het draagkrachtloos inkomen van de man dat hij thans niet de draagkracht heeft enig bedrag ter zake kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen.
5.4.
Gelet op het voorgaande behoeft de hoogte van de behoefte van de kinderen geen bespreking meer, waarbij overigens wordt opgemerkt dat partijen ter zitting hebben verklaard dat zij geen gegevens hebben overgelegd op grond waarvan de behoefte van de kinderen had kunnen worden bepaald.
5.5.
Indien en voor zover de man op grond van de bestreden beschikking enig bedrag ter zake kinderalimentatie aan de vrouw zou hebben betaald, acht het hof aan de zijde van de vrouw geen mogelijkheden aanwezig tot terugbetaling daarvan aan de man.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 3 oktober 2017;
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en P.M.M. Mostermans en bijgestaan door de griffier, en is op 15 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.