ECLI:NL:GHSHE:2018:4759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
000270-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep verzoek schadevergoeding ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin aan de verzoeker een schadevergoeding van € 1.372,80 was toegekend. De verzoeker had een Halt-afdoening geaccepteerd na een diefstal in vereniging. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, stellende dat de situatie als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordoet, omdat de zaak is geëindigd met een Halt-straf. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de schadevergoeding niet billijk is. De rechtbank Limburg had geoordeeld dat er geen bijzondere redenen waren om de verzoeker de schade zelf te laten dragen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelt dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toewijzen van het verzoek tot kostenvergoeding, aangezien de Halt-afdoening een punitief karakter heeft. Het hof wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af en vernietigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Bijzondere zaak, nummer: 000270-18
Raadkamernummer 1e aanleg: 17/2295
Beschikking in hoger beroep op verzoek schadevergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
Beschikking op het hoger beroep, ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg van 30 januari 2018 onder Rk-nummer 17/2295, gegeven op het verzoek van:

[betrokkene]

geboren op [geboortedatum]
te dezer zake domicilie kiezende te Ruys de Beerenbroucklaan 12 (6411 GB Heerlen),
ten kantore van mr. B.M.A. Jegers, advocaat te Heerlen.
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering alsmede de behandeling daarvan in hoger beroep.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemde beschikking hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Het hoger beroep is op 18 juni 2018 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen door de waarnemend advocaat van [betrokkene], mr. K. Wöltgens, naar voren is gebracht. [betrokkene] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 591a van het Wetboek van Strafvordering, nu de zaak is geëindigd met een Halt (plus)-straf en niet geëindigd is zonder oplegging van een straf of maatregel of zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Primair stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is de advocaat-generaal van mening dat de vergoeding van de schade niet billijk is. [betrokkene] heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging en hij heeft voor dit strafbare feit de Halt-straf geaccepteerd en afgerond. De beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek dient te worden afgewezen.

De beoordeling

De rechtbank Limburg heeft bij beschikking d.d. 30 januari 2018 aan verzoeker een vergoeding toegekend van € 1.372,80. De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de Halt-afdoening met goed gevolg is afgesloten, vaststaat dat de zaak is geëindigd overeenkomstig een (onvoorwaardelijk) politiesepot. Nu niet is gebleken van bijzondere redenen die het billijk zouden maken dat verzoeker de schade geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen, is de rechtbank van oordeel dat de gehele schade dient te worden vergoed.
Het verzoek van verzoeker strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat van totaal € 1.372,80, gelet op het schrijven d.d. 14 september 2017 waarin het openbaar ministerie kenbaar heeft gemaakt de zaak te hebben overgedragen aan bureau Halt. Derhalve is er volgens de verdediging geen sprake van een oplegging van een straf of maatregel.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is van oordeel dat er echter geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toewijzen van het verzoek tot kostenvergoeding. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat een Halt-afdoening moet worden beschouwd als een reactie met een punitief karakter naar aanleiding van strafwaardig gedrag van verzoeker. Bijzondere omstandigheden die tot een andere afweging zouden moeten leiden zijn het hof niet gebleken. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en zal het verzoek alsnog afwijzen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.

Aldus beslist door mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. J.P.F. Rijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.M. Fluitsma, en uitgesproken ter openbare zitting van dit gerechtshof van 16 juli 2018.
Mr. A.R.O. Mooy is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.