ECLI:NL:GHSHE:2018:4694

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
200.234.088_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van de ouders. De moeder, die de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wilde vestigen, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij de moeder en die van de jongste bij de vader zou zijn, met een zorgregeling die de kinderen in staat stelde om beide ouders regelmatig te zien.

De moeder voerde aan dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen was en dat er zorgen waren over de opvoedingssituatie bij de vader. Het hof heeft echter geoordeeld dat de zorgen van de moeder onvoldoende onderbouwd waren. De ontwikkeling van de kinderen verliep leeftijdsadequaat en er waren geen concrete aanwijzingen dat de vader niet in staat zou zijn om voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft de argumenten van de moeder niet overtuigend genoeg geacht om de bestaande regeling te wijzigen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat beide ouders betrokken zijn bij de opvoeding van de kinderen. De huidige zorgregeling blijft gehandhaafd, waarbij de kinderen zowel bij de moeder als bij de vader verblijven. Het hof heeft ook opgemerkt dat de ouders de hulp van de Mutsaersstichting hebben aanvaard om de communicatie en samenwerking te verbeteren, wat in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 november 2018
Zaaknummer: 200.234.088/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/226625 / FA RK 16-3619
C/03/235444 / FA RK 17-1811
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. Dreessen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 december 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2018, en zoals gewijzigd bij brief van 20 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van (nader te noemen) [minderjarige 1] en de zorgregeling tussen de vader en (nader te noemen) [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (verder te noemen: de kinderen) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
  • beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
  • de zorgregeling tussen de kinderen en de vader als volgt wordt gewijzigd:
- de kinderen zullen één weekend in de veertien dagen bij de vader verblijven, vanaf zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
- in de weken dat de kinderen niet in het weekend bij de vader verblijven, zullen ze op woensdagmiddag na school/BSO tot en met 19.00 uur bij de vader verblijven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 april 2018, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.B.G. Gelissen, waarnemend advocaat voor mr. Dreessen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Ramakers;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van 20 maart 2018 met als bijlage productie 15 van de advocaat van de moeder;
  • de brief van 29 maart 2018 met als bijlage productie 16 van de advocaat van de moeder;
  • de brief van 16 juli 2018 met als bijlage de producties 17, 18, 19 en 20 van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 12 september 2018 met als bijlage de producties 21 en 22 van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 24 september 2018 met als bijlage de producties 23, 24 en 25 van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 28 september 2018 met als bijlage productie 16 van de advocaat van de vader;
  • het V-formulier van 1 oktober 2018 met als bijlage productie 26 van de advocaat van de moeder;
  • de brief van de raad van 9 oktober 2018 met als bijlage de brieven van 9 oktober 2018 die de raad aan de ouders heeft gestuurd;
  • het V-formulier van 10 oktober 2018 met één bijlage van de advocaat van de moeder;
  • het faxbericht van 10 oktober 2018 van de advocaat van de moeder.
  • de ter zitting door mr. Gelissen overgelegde pleitnota.
2.4.2.
De brief van de raad van 9 oktober 2018 en de twee berichten van de advocaat van de moeder van 10 oktober 2018, zijn ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Nu de vader hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt en gelet op het feit dat deze stukken bovendien kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 23 juni 2012 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Verder heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, bepaald:
  • dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vader zal zijn;
  • dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder zal zijn;
  • dat de structurele regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als volgt zal zijn:
o in de even weken verblijven de kinderen van zondag 8.30 uur tot en met donderdag tot aan het begin van school/BSO bij de moeder en van donderdagochtend aansluitend aan school/BSO tot zondag 8.30 uur bij de vader én in de oneven weken verblijven de kinderen van zondag 8.30 uur tot en met woensdag tot aan het begin van school/BSO bij de moeder en van woensdag aansluitend aan school/BSO tot zondag 8.30 bij de vader, waarbij deze structurele regeling ingaat op maandag 8 januari 2018 aansluitend aan school/BSO;
Verder heeft de rechtbank bepaald dat de structurele regeling niet geldt tijdens vakanties en feestdagen: deze dagen worden bij helfte tussen de ouders verdeeld. Voor de gedetailleerde inhoud van deze regeling verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank op dit punt.
3.3.1.
De moeder kan zich niet geheel met deze beslissing verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank had zich niet op het raadsadvies mogen beroepen, omdat aan het advies een aantal fundamentele gebreken kleven. Het advies van de raad is gebaseerd op een onvolledig procesdossier.
Om sprake te kunnen zijn van een succesvol co-ouderschap, dient sprake te zijn van een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan: een goede ouderschapsrelatie, wederzijds respect tussen de ouders en een goede afstemming en communicatie tussen de ouders. Daaraan is niet voldaan. Gelet op de verhouding tussen partijen en de houding van partijen ten opzichte van de hulpverlening, kan niet van partijen worden verwacht dat zij afspraken kunnen maken omtrent de omgang van de kinderen. Van een goede afstemming en communicatie tussen de ouders is geen sprake. Partijen worden het, zonder tussenkomst van hun advocaten en dreigen met nieuwe procedures, nergens over eens. Geadviseerd is door ten minste drie informanten die dicht bij partijen staan dat er een sterke onafhankelijke derde wordt aangesteld die zich exclusief met de kinderen bezighoudt. Daarom heeft de moeder verzocht een bijzondere curator te benoemen.
De moeder blijft zich zorgen maken over de wijze waarop de omgang momenteel plaats dient te vinden. De huidige regeling is niet in het belang van de kinderen. Er valt niet in te zien waarom ervoor is gekozen het wisselmoment midden in de week en zelfs op twee verschillende dagen te laten plaatsvinden. De ene dag worden zij door hun vader opgehaald en de andere dag door hun moeder. Rust en regelmaat is belangrijk voor kinderen in de leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het zou logischer zijn als het wisselmoment op een vaste dag wordt bepaald, bijvoorbeeld op zondag.
Het wisselmoment op zondag 8.30 uur is te vroeg. De kinderen kunnen niet uitrusten en zijn doodmoe.
De vader eist weliswaar een co-ouderschap, maar laat de verzorging en aandacht voor de kinderen het grootste deel van de tijd over aan anderen.
Het is verstandiger als de vader minder omgang met de kinderen heeft, zodat de kwaliteit van de omgang gewaarborgd blijft. Dit komt de band tussen de vader en de kinderen ten goede. De kinderen zullen dan het verblijf bij de vader associëren met een leuke tijd in plaats van met een ongewenste verplichting.
3.3.2.
Ter zitting van het hof heeft de moeder hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
De raad heeft een forse tik op de vingers gekregen van de externe klachtencommissie omtrent de wijze waarop het advies tot stand is gekomen. De moeder wil niet dat de raad een beschermingsonderzoek gaat verrichten.
De moeder wenst dat onderzocht wordt waarom het tussen haar en de vader mis gaat in de communicatie. Dat wil zij eerst uitzoeken met behulp van een onafhankelijke derde.
De Mutsaersstichting is bij de kinderen en de ouders betrokken en doet nu een oriënterend onderzoek. Bij de Mutsaersstichting werken GGZ-psychologen en orthopedagogen. De moeder heeft hier vertrouwen in en zij heeft nu het gevoel dat ze wordt gehoord.
De moeder twijfelt eraan of de vader oprecht het beste met de kinderen voorheeft: zij heeft te weinig vertrouwen in hem en ze heeft het gevoel dat hij alleen maar zijn rechten als vader opeist. De moeder maakt zich zorgen over mogelijk seksueel misbruik door de vader van [minderjarige 2] . De moeder praat er niet constant over, maar het speelt in haar hoofd. Zij heeft het gevoel dat de kinderen niet gelukkig zijn nu. De kinderen krijgen te weinig liefde van de vader. De moeder voelt dat de kinderen bij haar willen zijn: zij biedt hen rust.
De moeder werkte eerst in [plaats 1] , nu in [plaats 2] . Als haar hoger beroep slaagt, kan zij haar werkzaamheden vanuit [plaats 3] verrichten.
3.4.1.
De vader voert in zijn verweerschrift, kort samengevat het volgende aan.
Het advies van de raad is zorgvuldig en professioneel tot stand gekomen. De vader heeft vertrouwen in de opvoeding door de moeder en hij straalt dit ook uit naar de kinderen. De huidige regeling werkt goed: de kinderen genieten van de gelijke aandacht van hun ouders en zij missen de andere ouder niet. Er is weinig veranderd in het leven van de kinderen voor wat betreft de crèche-dagen, school en buitenschoolse activiteiten. De ouders zorgen samen voor de continuïteit in het leven van de kinderen. De kinderen weten precies waar ze aan toe zijn.
De kinderen worden altijd rond 7 uur wakker. Het wisselmoment op de zondag past binnen hun ritme. De wisselmomenten op zondag verlopen altijd vriendelijk, rustig en soepel. De resterende wisselmomenten zijn via school/BSO.
In alle procedures heeft de vader gevraagd om een gelijkwaardige verdeling van de zorg-en opvoedtaken. De vader wil graag samen met de moeder invulling geven aan gezamenlijk ouderschap.
De vader onderneemt allerlei activiteiten met de kinderen en besteedt ze niet uit, zoals de moeder insinueert. De vader heeft een hechte band met de kinderen. Hij heeft zijn werkuren beperkt tot 34 uur per week, zodat hij in staat is voor de kinderen te zorgen zonder verandering in de crèche/opvangdagen.
De ouders hebben nagenoeg dezelfde ideeën over opvoeding. De ouders communiceren en overleggen bijna dagelijks met elkaar over zaken die de kinderen aangaan. Elke vraag van de moeder wordt door hem zo snel mogelijk beantwoord.
De kinderen zijn blij als ze bij de vader zijn en genieten van hun verblijf bij hem.
3.4.2.
Ter zitting van het hof heeft de vader hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
De vader wil ook niet dat de raad een beschermingsonderzoek gaat verrichten. Hij heeft vertrouwen in de Mutsaersstichting, maar hij is ook bereid om andere hulp te aanvaarden, bijvoorbeeld in het kader van ouderschapsreorganisatie.
De moeder had eerst al haar beschuldigingen omtrent seksueel misbruik ingetrokken, maar ze daarna weer volop ingezet. De moeder wil niet dat de raad een beschermingsonderzoek gaat verrichten; hiermee zegt zij impliciet dat zij zich geen zorgen maakt over de kinderen.
De zorgen die de moeder uitspreekt worden niet gedeeld door de huisarts, school, vrienden en de crèche. Er zijn verschillende mensen bij de kinderen betrokken: er is niks aan de hand. De ontwikkeling van de kinderen verloopt leeftijdsadequaat.
De vader vertrouwt de moeder volledig. Hij ziet dat de moeder de kinderen probeert buiten de strijd te houden.
3.5.
De raad heeft ter zitting verklaard dat het fijn is dat de ouders vertrouwen hebben in de Mutsaersstichting. Het zou voor de kinderen goed zou zijn als de ouders de juridische strijd zouden stoppen, zodat de Mutsaersstichting haar werk kan doen. De ouders hebben een geschiedenis met elkaar en zij hebben ieder hun redenen gehad om de relatie te beëindigen. De moeder moet gerust gesteld worden. Wat de raad betreft zou daarom de belangrijkste vraag voor de Mutsaersstichting zijn: ‘wat heeft de moeder nodig om gerust te zijn over de vader?’ De raad onthoudt zich van verdere advisering.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2 aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt zodanige beslissingen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat er zijdens de moeder onvoldoende argumenten zijn aangevoerd die kunnen leiden tot een wijziging in de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] dan wel tot een wijziging van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Uit de overgelegde stukken van de school, huisarts, crèche/BSO en de hulpverlening ziet het hof geen aanknopingspunten waaruit, zoals de moeder stelt, zou kunnen blijken dat de vader, minder dan de moeder, in staat zou zijn om de kinderen een adequate verzorging en opvoeding te bieden, dan wel dat de kinderen zich bij de huidige regeling onveilig/ongelukkig zouden voelen. Het hof ziet twee betrokken ouders die, ieder op hun beurt, het beste voor hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tevens blijkt dat beide kinderen zich leeftijdsadequaat ontwikkelen en dat er geen sprake is van concrete aanwijzingen die daadwerkelijk reden geven tot zorg en/of wantrouwen omtrent de opvoedingsomgeving van de vader. De zorgen die de moeder heeft en door de vader gemotiveerd worden betwist, worden niet waargenomen.
Het hof overweegt voorts dat partijen sinds 8 januari 2018 uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, dat zij beiden hun werkzaamheden hierop hebben afgestemd en dat de kinderen inmiddels zijn gewend aan deze regeling (en de wisselmomenten). Het hof ziet geen aanleiding om hierin enige wijziging in aan te brengen. Beide ouders hebben op deze wijze een even groot aandeel in de opvoeding en verzorging van de kinderen. Het hof merkt hierbij op dat de vader in het verleden ook een groot deel van verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening nam. De stelling van de moeder dat de kinderen moeite hebben met de uitvoering van de zorgregeling en de daarmee gepaarde wisselmomenten, vindt onvoldoende steun in de stukken.
3.6.3.
De vader heeft herhaaldelijk betoogd, zowel in de stukken als ter zitting van het hof, dat hij het volste vertrouwen heeft in de moeder als opvoeder. Het hof heeft geconstateerd dat andersom hier geen sprake van is. De moeder heeft ernstige zorgen over de kinderen als zij bij de vader verblijven en koestert een diepgeworteld wantrouwen richting hem. Dit is een bron voor de aanhoudende strijd tussen de ouders. Zij hebben veelvuldig tegen elkaar geprocedeerd en ter zitting is gebleken dat er naast de huidige procedure door de moeder nóg een appelprocedure aanhangig is gemaakt inzake de kwestie van de benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen. Het verzoek van de moeder om tot benoeming van een bijzondere curator over te gaan is door de rechtbank afgewezen.
Desondanks siert het de ouders dat zij zoals ter zitting gebleken, in het bijzijn van de kinderen hun negatieve gedachten en gevoelens over de andere ouder voor zich houden en de kinderen hier niet mee belasten en dat zij beiden, ieder op zijn/haar wijze, in staat zijn om invulling te geven aan het ouderschap. Daarnaast hebben zij beiden de hulpverlening van de Mutsaersstichting aanvaard. Bij de Mutsaersstichting kunnen de zorgen die de moeder heeft ten opzichte van de vader en de kinderen aan de orde komen en kan tevens aandacht besteed worden aan de problematische communicatie tussen de ouders en kan bezien worden hoe deze communicatie kan worden verbeterd tot een aanvaardbaar niveau.
3.6.4.
Gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien acht het hof het op dit moment in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat de huidige situatie zowel wat betreft de hoofdverblijfplaats als wat betreft de verdeling van de zorgregeling blijft gehandhaafd.
3.6.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn, A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2018 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.