ECLI:NL:GHSHE:2018:468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
200.181.774_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en uitleg boetebeding in arbeidscontract

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van The Way of Beauty B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij het ontslag op staande voet van de werknemer, aangeduid als geïntimeerde, werd vernietigd. De werknemer was ziekgemeld en had naar verluidt nevenwerkzaamheden verricht zonder toestemming van de werkgever. Het hof oordeelt dat het ontslag op staande voet niet terecht was gegeven, omdat de werkgever niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Het hof stelt vast dat de werkgever pas na een week na het ontvangen van signalen over de nevenwerkzaamheden tot ontslag is overgegaan, wat getuigt van zorgvuldigheid. De werkgever had de tijd genomen om het vermoeden van concurrentie te onderzoeken, wat in dit geval niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de toewijzing van de vorderingen in conventie betreft en wijst deze alsnog af. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.774/01
arrest van 6 februari 2018
in de zaak van
[The Way of Beauty] The Way of Beauty B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [The Way of Beauty] ,
advocaat: mr. F.H.C. Aarts te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.H.M. Wagemans te Maastricht,
op het bij dagvaardingsexploot van 19 november 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg zittingsplaats Roermond van 23 september 2015, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [The Way of Beauty] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3993416 \ CV EXPL 15-3236)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop blijkt uit:
  • het voornoemde dagvaardingsexploot,
  • de memorie van grieven van [The Way of Beauty] met zes grieven en producties,
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] met een productie,
  • de akte van [The Way of Beauty] met eiswijziging en producties,
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2
Na gevraagd arrest, heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Met de toegelichte grief 1 verwijt [The Way of Beauty] de kantonrechter een onjuiste en onvolledige feitenweergave. Reeds omdat het hof hierna (onder de feitenvaststelling of bij de beoordeling) zelf de relevante feiten zal vaststellen, behoeft dat geen verdere bespreking.
3.2
Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
Partijen sloten een arbeidsovereenkomst waarbij [geïntimeerde] zich met ingang van 1 maart 2009 verbond om in dienst van (de rechtsvoorganger van) [The Way of Beauty] tegen loon arbeid te verrichten. [geïntimeerde] werkte in de functie van hairstylist 3 voor 16 uren per week. Partijen hebben een hiervoor opgemaakte schriftelijke overeenkomst (hierna: arbeidscontract) ondertekend.
Artikel 9 arbeidscontract bepaalt:
“Werkneemster zal zonder schriftelijke toestemming van werkgever geen werkzaamheden voor derden verrichten gelijk of naar aard gelijk aan de voor werkgever te verrichten werkzaamheden en zich onthouden van zaken doen voor eigen rekening.
Wanneer werkneemster besluit de dienstbetrekking te beëindigen, verklaart zij dat zij gedurende een jaar na einde van de dienstbetrekking in een cirkel met een straal van 10 km en het bedrijf van werkgever als middelpunt, zelf geen soortgelijke onderneming zal (mede-)exploiteren. Dit op straffe van een boete van
5.000,00 vermeerderd met
100,00 per dag dat de overtreding voortduurt.”
[geïntimeerde] is met ingang van 18 juni 2013 ziekgemeld voor haar werk bij [The Way of Beauty] .
De schoonheids- of kapsalon van [The Way of Beauty] was ten tijde in geding zaakdoende in [vestigingsplaats] , waar ook Kapsalon [kapsalon] van mevrouw [eigenaresse van de kapsalon] is gevestigd.
Bij op 24 november 2014 gedateerde brief (hierna: ontslagbrief) schreef [The Way of Beauty] aan [geïntimeerde] :
“Met deze brief bevestig ik het gesprek van 24 november 2014, waarin u namens [The Way of Beauty] the way of Beauty B.V. is medegedeeld dat uw dienstverband met onmiddellijke ingang is beëindigd.
De reden voor dit ontslag op staande voet is met u besproken.
Kort samengevat komt het erop neer dat u tijdens uw arbeidsongeschiktheid, zonder (schriftelijke) toestemming van ons als uw werkgever, nevenwerkzaamheden voor derden, aan het verrichten bent die van gelijke of naar aard gelijk zijn aan de werkzaamheden waarvoor u in dienst bent bij uw werkgever [The Way of Beauty] the way of Beauty.
(…)
Met deze handelwijze en gedragingen:
- handelt u in strijd zoals een goed werknemer zich gedraagt
- handelt u in strijd met bepalingen 8 en 9 uit uw arbeidsovereenkomst
- (…)
De omstandigheid dat dit plaatsvindt in een periode waarin u 100% arbeidsongeschikt bent, maakt deze nevenactiviteit des te ernstiger.
(…) Van ons kan niet langer gevergd worden het dienstverband met u nog langer te laten voortbestaan.
De opzegging van uw dienstverband met onmiddellijke ingang heeft tot gevolg dat uw arbeidsovereenkomst geëindigd is.
(…)
Hoogachtend,
[ondertekenaar brief]
[The Way of Beauty] the way of Beauty”
In reactie op de ontslagbrief schreef (de advocaat van) [geïntimeerde] bij op 3 december 2014 gedateerde brief aan [The Way of Beauty] :
“Op de eerste plaats is cliënte niets bekend met betrekking tot een gesprek d.d. 24 november 2014, waaraan U in de 1e alinea van Uw schrijven refereert.
(…) Er heeft geen enkel gesprek omtrent een ontslag op staande voet, laat staan dat er een reden zou zijn medegedeeld, met cliënte plaatsgevonden.
Cliënte heeft daarnaast nimmer nevenwerkzaamheden voor derden verricht, welke gelijk of naar de aard gelijk zouden zijn aan de werkzaamheden waarvoor zij in dienst is bij [The Way of Beauty] the way of Beauty BV.
Uw veronderstelling daaromtrent slaat aldus kant noch wal.
(…)
Cliënte is niet door U mondeling geconfronteerd met welk feit dan ook, laat staan dat zij enige gedraging zou hebben erkend, als door U vermeld in Uw schrijven van 24 november 2014.
(…)
Ik stel vast dat cliënte zich steeds als een goed werkneemster heeft gedragen, zij nimmer in strijd heeft gehandeld met de bepalingen uit de arbeidsovereenkomst (…).
Cliënte was en blijft 100% arbeidsongeschikt.
(…)
Er is geen sprake van een dringende reden, laat staan dat een dringende reden voor cliënte kenbaar zou zijn, of zou zijn geweest. Ook heeft zij op geen enkele wijze het vertrouwen van werkgever geschaad, zodat het dienstverband onverminderd voortduurt.
Ik verzoek, en zover nodig sommeer ik U, om met onmiddellijke ingang de loonbetalingen te hervatten, uitgaande van een 100% arbeidsongeschiktheid van cliënte, bij gebreke waarvan ik U reeds nu voor alsdan in gebreke stel, indien niet uiterlijk 6 december 2014 de loonverplichtingen zijn voldaan.”
Bij onder zaaknummer 4146986\AZ VERZ 15-145 gewezen beschikking van 23 september 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg zittingsplaats Roermond de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2015 ontbonden voor zover in rechte onherroepelijk wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet reeds op of omstreeks 24 november 2014 is geëindigd.
3.3
Bij het bestreden vonnis is, samengevat, in conventie
I. verklaard voor recht dat [geïntimeerde] tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet,
II. verklaard voor recht dat het aan [geïntimeerde] verleende ontslag op staande voet vernietigd is,
III. [The Way of Beauty] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van
- € 822,99 bruto per maand aan loon vanaf 24 november 2014 tot datum einde arbeidsovereenkomst maar uiterlijk tot einde wachttijd WIA,
- 8,5% vakantiebijslag over het brutomaandloon van mei 2014 tot datum einde arbeidsovereenkomst maar uiterlijk tot einde wachttijd WIA,
- de op 10% over de toegewezen loonbedragen vastgestelde wettelijke verhoging,
- de wettelijke rente over de som van de voornoemde toegewezen bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid,
- de proceskosten, en
- de nakosten.
In reconventie
IV. is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 1.082,63 aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum einde arbeidsovereenkomst,
V. onder compensatie van proceskosten.
Daarbij is verder afgewezen de vordering in reconventie van [The Way of Beauty]
VI. om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.000,-- wegens onrechtmatige overtreding van het in artikel 9 arbeidscontract opgenomen verbod op nevenwerkzaamheden, en
VII. om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4
Bij memorie van grieven concludeert [The Way of Beauty] in hoofdlijn dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en -opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad- (alsnog) de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] zal afwijzen en haar vorderingen in reconventie zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van beide instanties.
Onder weerspreking van de grieven concludeert [geïntimeerde] dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [The Way of Beauty] zal veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
3.5
Bij akte vermeerdert [The Way of Beauty] haar eis aldus dat [geïntimeerde] naast het gevorderde in de memorie van grieven aanvullend zal worden veroordeeld tot betaling van
VIII. € 2.423,51 aan loon(heffings)schade,
IX. € 1.681,24 aan schade nodeloze Arbo-ondersteuning, en
X. overige schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Het hof laat deze eerst bij akte opgevoerde eisvermeerdering echter buiten beschouwing. In hoger beroep geldt immers de twee-conclusie-regel van artikel 347 lid 1 Rv dat alleen een memorie van grieven en een memorie van antwoord worden genomen, zodat [The Way of Beauty] alleen in haar memorie van grieven haar eis mocht wijzigen en daartoe nieuwe feiten en omstandigheden mocht aanvoeren. [geïntimeerde] reageert in haar antwoordakte ook niet (met ondubbelzinnige instemming) op die eisvermeerdering, terwijl gesteld noch gebleken is van omstandigheden die hier een uitzondering op die in beginsel strakke regel rechtvaardigen. Het hof concludeert dat dit hoger beroep zich toespitst op de in conventie aan [geïntimeerde] toegewezen vorderingen I., II. en III en de vorderingen V., VI. en VII. in reconventie van [The Way of Beauty] voor zover afgewezen. Bij gebreke van daartegen kenbaar gemaakte bezwaren maakt de aan [The Way of Beauty] toegewezen vordering IV. in reconventie geen onderdeel uit van het geding in hoger beroep.
3.6.1
Met de zich voor gezamenlijke behandeling lenende grieven 2, 3 en 4 legt [The Way of Beauty] de in conventie aan [geïntimeerde] toegewezen vorderingen I., II. en III. ter beoordeling aan het hof voor. Aan die toewijzingen ligt ten grondslag, kort gezegd, het kantonrechtersoordeel dat niet is voldaan aan de formele vereisten voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter baseert dat met name op de oordelen dat [The Way of Beauty] te veel tijd zou hebben genomen voor onderzoek naar de juistheid van geruchten dat [geïntimeerde] concurrerende werkzaamheden verrichtte bij Kapsalon [kapsalon] en dat [The Way of Beauty] door incorrecte toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor aan [geïntimeerde] een onvoldoende verweermogelijkheid tegen haar bezwaren en bevindingen zou hebben geboden. Om de navolgende redenen komt [The Way of Beauty] hier succesvol tegen op.
3.6.2
Voor zover [geïntimeerde] de dringende (ontslag)reden betwist, ontkent [geïntimeerde] weliswaar dat zij de bedoelde werkzaamheden bij Kapsalon [kapsalon] heeft verricht, maar het hof gaat aan die ontkenning voorbij. [The Way of Beauty] stelt dat zij uiteindelijk op basis van een mondelinge getuigenverklaring van een op 24 november 2014 bij Kapsalon [kapsalon] door [geïntimeerde] geknipte persoon en daarvan gemaakte geluids- en beeldopnames overtuigd is geraakt en bewijsbaar heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] concurrerende werkzaamheden bij Kapsalon [kapsalon] heeft verricht. Hoewel dat gezien met name de feitelijke onderbouwing en de ter onderbouwing daarvan door [The Way of Beauty] ingebrachte foto’s en transscriptie op haar weg had gelegen, motiveert [geïntimeerde] haar betwisting daarvan onvoldoende en volstaat zij met een (te) vage ontkenning van de juistheid of echtheid daarvan. Bovendien ontkent [geïntimeerde] bij herhaling nadrukkelijk wel dat zij toen bij Kapsalon [kapsalon] zelfs maar enige werkzaamheden zou hebben verricht, maar erkent [geïntimeerde] uiteindelijk zonder meer dat zij
“(…) uitsluitend, vanwege de ziekte van de eigenaresse van Kapsalon [kapsalon] , uitgeholpen [heeft], gelet op de in Kapsalon [kapsalon] ontstane noodsituatie.
Dit is (…) een aantal dagdelen geweest.”(memorie van antwoord, pagina 3, alinea’s 2 en 3).
Evenals de kantonrechter aannam, dient voor het hof dan ook tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] tijdens haar dienstverband bij [The Way of Beauty] en haar arbeidsongeschiktheid de bedoelde concurrerende werkzaamheden bij Kapsalon [kapsalon] daadwerkelijk heeft verricht.
3.6.3
Ook voor zover [geïntimeerde] ontkent dat het ontslag en de dringende ontslagreden haar op 24 november 2014 bij Kapsalon [kapsalon] bevoegdelijk en mondeling zijn meegedeeld, treft haar verweer geen doel. Dat volgens [geïntimeerde] niet de bevoegde directeur van [The Way of Beauty] maar diens onbevoegde vriendin die mededelingen zou hebben gedaan, leidt al tot niets omdat [The Way of Beauty] die eventueel onbevoegd gedane mededelingen met de ontslagbrief uiteindelijk heeft bekrachtigd. Voor zover partijen twisten of die mondelinge mededelingen toen als zodanig aan [geïntimeerde] zijn gedaan, behoeft dat geen verdere bespreking omdat haar diezelfde mededelingen in ieder geval via de ontslagbrief schriftelijk (ook of alsnog) zijn gedaan.
3.6.4
Voor zover [geïntimeerde] betwist dat het ontslag en de dringende ontslagreden haar onverwijld zijn meegedeeld, overweegt het hof dat bedoeld onverwijldheidsvereiste er
-anders dan de kantonrechter klaarblijkelijk aanneemt- niet toe strekt [geïntimeerde] de gelegenheid te geven haar standpunt of verweer te geven alvorens [The Way of Beauty] het ontslag mocht geven. Het strekt er toe te waarborgen dat [geïntimeerde] al vrijwel meteen duidelijk was welke dringende reden en gedragingen [The Way of Beauty] tot het ontslag aanleiding gaven, zodat [geïntimeerde] zich al snel kon beraden over haar aanvaarding daarvan of verdediging daartegen. Verder verwijt de kantonrechter [The Way of Beauty] dat zij op kortere termijn aan [geïntimeerde] kenbaar had moeten maken
wat er speelt en wat de consequenties daarvan zijn(bestreden vonnis, rov. 4.5),
maar gesteld noch gebleken is dat daarover op enig moment bij [geïntimeerde] vragen of twijfels waren gerezen. Voor zover de kantonrechter meent dat [The Way of Beauty] onnodig lang heeft gewacht met het geven van ontslag en/of meedelen van de ontslagreden en daaruit afleidt dat [The Way of Beauty] zelf een en ander kennelijk onvoldoende dringend achtte of dat [The Way of Beauty] niet voldoende voortvarend zou hebben gehandeld nadat haar de eerste signalen hadden bereikt dat [geïntimeerde] ondanks haar arbeidsongeschiktheid nevenwerkzaamheden zou verrichten, overweegt althans motiveert de kantonrechter dat verder niet althans onvoldoende. Het hof oordeelt daarover hier in ieder geval anders. Zo stelt [The Way of Beauty] dat zij zich na vernomen geruchten dat [geïntimeerde] concurrerende werkzaamheden bij Kapsalon [kapsalon] zou verrichten, van welke geruchten zij in de week van 17 november 2014 had kennisgenomen, aanvankelijk niet kon voorstellen dat de voor haar eigen werk ziekgemelde [geïntimeerde] dat ook daadwerkelijk zou doen. In de ontslagbrief schreef [The Way of Beauty] vanwege ontvangen signalen en aanwijzingen:
“Daarop zijn we een onderzoek gestart (…)
Er is meerdere malen naar Kapsalon [kapsalon] gebeld om een afspraak te maken en specifiek gevraagd naar u. De eigenaresse heeft bevestigd dat u inderdaad uithelpt in de salon.
Om daadwerkelijk te constateren of dit klopt, is op 24 november 2014 gecontroleerd op dit adres. Tussen 15:00 en 15.30 is er iemand in de Kapsalon [kapsalon] geknipt door u.”
[The Way of Beauty] stelt dat haar pas uit de getuigenbevindingen van de toen door [geïntimeerde] geknipte persoon en uit de van die knipbeurt gemaakte geluids- en beeldopnames bleek dat [geïntimeerde] daadwerkelijk concurrerende werkzaamheden bij Kapsalon [kapsalon] verrichtte, waarna [geïntimeerde] nog diezelfde dag bij Kapsalon Salon mondeling het ontslag en de dringende ontslagreden zouden zijn meegedeeld. Zelfs als die mondelinge mededelingen toen niet zijn gedaan en het ontslag en de dringende ontslagreden [geïntimeerde] pas kenbaar werden via de ontslagbrief die [geïntimeerde] pas één of enkele dagen na 24 november 2014 bereikte, kan het hof niet oordelen dat [The Way of Beauty] onvoldoende voortvarend handelend is opgetreden. In zoverre onderschrijft het hof het door de kantonrechter verwoorde uitgangspunt:
“Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en de omvang van het onderzoek, de behoedzaamheid die is geboden en de eventuele noodzaak tot het inwinnen van juridisch advies en het verzamelen van bewijsmateriaal. Daarbij dient de werkgever tevens de nodige zorg in acht te nemen om te vermijden dat gerechtvaardigde belangen van de werknemer worden geschaad als het vermoeden ongegrond blijkt te zijn.”
Hierbij speelt verder mee dat tussen het moment waarop [The Way of Beauty] stelt de eerste signalen en aanwijzingen te hebben vernomen en het moment waarop [geïntimeerde] de ontslagbrief ontving, niet meer dan een week is verlopen, althans niet gesteld of gebleken is dat daartussen meer tijd zou zijn verstreken. Dat [The Way of Beauty] na vernomen geruchten niet meteen reageerde en na de eerste ontvangen signalen en aanwijzingen enkele dagen bedenk- en onderzoektijd nam voor bevestiging en bewijs van (de juistheid van) de dringende reden alvorens deze met het daarop gebaseerde ontslag aan [geïntimeerde] mee te delen, getuigt hier eerder van zorgvuldigheid dan van een gebrek aan voortvarend handelen.
3.6.5
Voor zover [geïntimeerde] inroept dat zij wegens haar arbeidsongeschiktheid en/of zwangerschap niet had mogen worden ontslagen, ziet [geïntimeerde] er aan voorbij dat de bedoelde opzegverboden toepassing missen bij opzegging wegens een dringende (ontslag)reden.
3.6.6
Omdat [geïntimeerde] overigens geen feiten stelt of te bewijzen aanbiedt die tot een ander oordeel leiden, komt het hof aan bewijslevering niet toe. Reeds het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat de vorderingen I., II. en III. in conventie van [geïntimeerde] ten onrechte zijn toegewezen en alsnog moeten worden afgewezen. In het verlengde van de slagende grieven 2, 3 en 4 treft ook de tegen de proceskostenveroordeling in conventie van [The Way of Beauty] gerichte grief 5 doel en zal het hof [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij (alsnog) in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie veroordelen.
3.7.1
[The Way of Beauty] baseert de afgewezen vordering VI. in reconventie op overtreding van artikel 9 arbeidscontract. Met grief 6 keert [The Way of Beauty] zich tegen de door de kantonrechter daaraan gegeven uitleg dat die bepaling enkel boete stelt op concurrerende activiteiten die [geïntimeerde] na beëindiging van de dienstbetrekking verricht en met name niet op werkzaamheden voor derden die tijdens de dienstbetrekking worden verricht.
3.7.2
Waar partijen ieder met een beroep op de bewoordingen van het hiervoor geciteerde artikel 9 arbeidscontract een andere uitleg voorstaan, ziet het hof in de daarin gebezigde tekst een belangrijke aanwijzing voor de juistheid van de door de kantonrechter gegeven uitleg. Ook de opbouw dat de bepaling duidelijk twee alinea’s onderscheidt waarbij de eerste ziet op het verrichten van werkzaamheden voor derden tijdens het dienstverband en de tweede ziet op dergelijke werkzaamheden vanaf de beëindiging van het dienstverband en de boetebepaling in doorlopende tekst alleen in de tweede alinea staat, wijst op die uitleg.
Hiermee is het pleit echter nog niet beslecht. Naast de gebruikelijke betekenis van gebezigde bewoordingen komt het immers vooral ook aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen, op wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten en op de betekenis die zij redelijkerwijs aan artikel 9 arbeidscontract mochten toekennen. Gesteld noch gebleken zijn echter verklaringen en/of gedragingen die in dit verband van relevante betekenis zouden kunnen zijn. Blijkens hun stellingen en stukken hebben partijen vooraf ook niet over die bepaling onderhandeld of zelfs maar gesproken, waarbij tevens in aanmerking dient te worden genomen dat bij het arbeidscontract dat de rechtsverhouding tussen partijen thans beheerst [The Way of Beauty] geen partij was maar haar rechtsvoorganger.
Verder ziet de eerste alinea van de bepaling op de periode tijdens dienstverband waarbij werken elders niet alleen kan worden toegestaan maar ook, anders dan [The Way of Beauty] aanvoert, sanctionering middels ontslagverlening mogelijk is. De daarvan te onderscheiden tweede alinea ziet op de periode na beëindiging van het dienstverband, waarbij werken elders wordt beperkt maar niet meer kan worden gesanctioneerd middels ontslagverlening, zodat sanctionering op een andere wijze voor de hand ligt. Aannemelijk is dan ook dat alleen hiervoor de boete geldt zoals die in die tweede alinea is opgenomen.
Dit alles bijeen pleit voor de door de kantonrechter gegeven uitleg.
3.7.3
Bij gebreke van verdere feiten en omstandigheden die tot een andere uitleg aanleiding geven, komt het hof komt tot de conclusie dat de met grief 6 aangevallen kantonrechtersoordelen juist zijn en dat vordering VI. in reconventie van [The Way of Beauty] terecht is afgewezen.
3.8
In het verlengde van de afgewezen vordering VI. is ook de tegen de proceskostenbeslissing in reconventie gerichte vordering VII. van [The Way of Beauty] niet toewijsbaar.
3.9
Nu partijen overigens niets aanvoeren dat tot een ander oordeel leidt, komt het hof reeds op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de grieven 2, 3, 4 en 5 slagen.
Met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie, zal het hof de vorderingen I., II. en III. in conventie van [geïntimeerde] -in zoverre onder vernietiging van het bestreden vonnis in conventie- alsnog afwijzen, behoudens voor zover het de bij het bestreden vonnis in conventie uitgesproken veroordeling van [The Way of Beauty] betreft om aan [geïntimeerde] 8,5% vakantiebijslag over het brutomaandloon te betalen voor de periode van mei 2014 tot aan het op 24 november 2014 gegeven ontslag. Bij gebreke van daartegen aangevoerde bezwaren hoort die beslissing immers in stand te blijven, hetgeen het hof voor de duidelijkheid op hiernavolgende wijze zal doen.
Grief 6 faalt, de vordering VI. in reconventie is in het bestreden vonnis terecht afgewezen, vordering VII. in reconventie van [The Way of Beauty] is niet toewijsbaar en de in het bestreden vonnis in reconventie gegeven beslissingen blijven in stand. Het hof zal [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen en de door [The Way of Beauty] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad als onweersproken toewijzen. Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij in conventie:
  • onder 5.1: is verklaard voor recht dat [geïntimeerde] tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet,
  • onder 5.2: is verklaard voor recht dat het aan [geïntimeerde] verleende ontslag op staande voet vernietigd is,
  • onder 5.3: [The Way of Beauty] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van:
- € 822,99 bruto per maand aan loon vanaf 24 november 2014 tot datum einde arbeidsovereenkomst maar uiterlijk tot einde wachttijd WIA,
- 8,5% vakantiebijslag over het brutomaandloon van mei 2014 tot datum einde arbeidsovereenkomst maar uiterlijk tot einde wachttijd WIA,
- de op 10% over de toegewezen loonbedragen vastgestelde wettelijke verhoging,
- de wettelijke rente over de som van de voornoemde toegewezen bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid,
- de proceskosten, en
- de nakosten.
en doet in zoverre opnieuw recht:
  • veroordeelt [The Way of Beauty] om aan [geïntimeerde] te betalen de vakantiebijslag ten bedrage van 8,5% over het brutoloon ad € 822,99 per maand over de periode van mei 2014 tot 24 november 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de respectievelijk verschuldigde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening,
  • wijst de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] voor het overige (alsnog) af,
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [The Way of Beauty] op € 400,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [The Way of Beauty] op € 94,19 aan dagvaardingskosten, op € 711,-- aan griffierecht en op € 1.341,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.W. van Rijkom en M. Breur en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2018.
griffier rolraadsheer