6.1.In voormeld vonnis van 5 februari 2014 heeft de rechtbank in rov. 2.1 tot en met 2.8 feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is door nieuwe ontwikkelingen niet meer geheel relevant. Het hof zal hierna, in enigszins aangepaste vorm, de feitenvaststelling door de rechtbank weergeven voor zover die relevant is in hoger beroep. Deze feiten kunnen ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen, nu het feiten betreft die partijen niet hebben betwist.
6.1.1.[appellante] heeft in [plaats] een appartementsgebouw met de naam “ [complex] ” (hierna: het complex) ontwikkeld. Het complex is gebouwd door [de vennootschap 3] (hierna: [de vennootschap 3] ). In de parkeerkelder van het complex is door [geïntimeerde] een automatisch parkeersysteem gebouwd, dat onderwerp van dit geschil is.
6.1.2.Het complex bevat 79 appartementsrechten op woningen, die deels aan individuele kopers zijn verkocht en deels door [appellante] aan een verhuurder van woningen. Daarnaast is sprake van 41 appartementsrechten die recht geven op gebruik van een parkeerplaats in het complex, die deels zijn gekocht door individuele kopers en deels door de verhuurder.
6.1.3.[de vennootschap 3] heeft aannemingsovereenkomsten gesloten met de individuele kopers en met [appellante] . [de vennootschap 3] heeft opdracht voor de bouw van het parkeersysteem gegeven aan [appellante] . In 2002 heeft [appellante] op haar beurt aan [de vennootschap 4] (hierna: [de vennootschap 4] ) opdracht gegeven voor de bouw van het systeem. Medio 2003 heeft [appellante] die opdracht ingetrokken omdat de continuïteit van [de vennootschap 4] onder druk stond en [appellante] verwachtte dat [de vennootschap 4] niet in staat zou zijn haar verplichtingen na te komen. [appellante] kwam in contact met [geïntimeerde] via de heer [medewerker 1] , voormalig werknemer van [de vennootschap 4] die inmiddels in dienst van [geïntimeerde] was getreden. [geïntimeerde] bracht op 9 september 2003 haar laatste offerte uit, waarna [appellante] op 12 september 2003 aan [geïntimeerde] opdracht gaf overeenkomstig die offerte. In de offerte heeft [geïntimeerde] de Metaalunievoorwaarden per 1 september 1993 van toepassing verklaard. [geïntimeerde] heeft het systeem gebouwd en op 14 januari 2005 opgeleverd, waarna het door de bewoners in gebruik is genomen.
6.1.4.Het parkeersysteem betreft een zogenoemd puzzelsysteem. De automobilist opent met behulp van een afstandsbediening de deur van de in/uitgangsbox. Er wordt dan een lege verplaatsbare pallet in die box geplaatst, waarop de automobilist zijn auto rijdt. Sensoren in de box meten of de auto juist geplaatst is. Nadat de auto door het systeem is geaccepteerd, verlaat de automobilist de box en geeft opdracht zijn auto te parkeren met behulp van een magnetische sleutel. De pallet met de auto wordt vervolgens automatisch verplaatst naar een lege draagtafel op een van de twee lagen van het parkeersysteem. Elke laag bestaat uit twee rijen van draagtafels, die in de lengterichting van de rij en aan de kopse kant zijwaarts kunnen worden bewogen. De twee lagen van het systeem zijn gekoppeld door een schaarheffer met een draagtafel, waarmee een pallet met of zonder auto naar boven of beneden kan worden verplaatst. Als de automobilist wil vertrekken, identificeert hij zich met zijn magnetische sleutel. De pallet met de betreffende auto wordt dan door het systeem opgehaald, waarna de auto in de in/uitgangsbox wordt geplaatst en op een draaischijf omgedraaid, zodat de automobilist in de juiste richting kan wegrijden.
6.1.5.De gebruikers van het systeem hebben steeds geklaagd over het systeem. De Vereniging van Eigenaars [complex] (hierna: de VvE) stelde in 2007 een arbitrageprocedure tegen [de vennootschap 3] in bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw in haar hoedanigheid van rechtsopvolger van de individuele kopers die met [de vennootschap 3] hadden gecontracteerd. Tegen het scheidsrechterlijk vonnis van 18 juli 2008 werd hoger beroep ingesteld. Bij het scheidsrechterlijk vonnis in hoger beroep van 21 december 2010 werd de klacht over overschrijding van de maximale storingstijd verworpen. De klacht over geluidsoverlast werd gehonoreerd en [de vennootschap 3] werd veroordeeld het parkeersysteem op dat punt te herstellen. Ook de klacht over overschrijding van de maximale wachttijd werd gehonoreerd. Omdat herstel alleen mogelijk zou zijn door vervanging van het parkeersysteem door een nieuwe installatie en die vervanging niet billijk en reëel werd geacht, werd [de vennootschap 3] , in plaats van tot herstel, veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.500,-- voor 15 parkeerplaatsen van individuele kopers, in totaal € 37.500,--.
6.1.6.[de vennootschap 3] stelde [appellante] in haar rol van onderaannemer aansprakelijk voor de schade als gevolg van de aanspraken van de individuele parkeerplaatseigenaren. [appellante] stelde op haar beurt [geïntimeerde] aansprakelijk.
6.1.7[appellante] verzocht bij brief van 18 september 2008 aan [geïntimeerde] om het parkeersysteem in overeenstemming te brengen met de door de arbiters gehanteerde geluidsnorm. [geïntimeerde] voerde dat werk uit. [appellante] betaalde voor dit werk een bedrag van € 161.007,-- aan [geïntimeerde] .
6.1.8.Medio december 2010 deed zich in het parkeersysteem een calamiteit voor, als gevolg waarvan het systeem crashte. Een dertiental individuele eigenaren hebben in verband daarmee een nieuwe arbitrageprocedure tegen [de vennootschap 3] ingesteld bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. In opdracht van die Raad heeft [de vennootschap 5] (hierna: [de vennootschap 5] ) het parkeersysteem geschouwd. Volgens het rapport van [de vennootschap 5] van 5 februari 2013 ontstond de crash toen de schaarheffer van de onderste naar de bovenste laag werd bewogen, waarbij een pallet aan de schaarheffer bleef haken; die pallet is vervolgens klem gelopen tegen de constructie van de bovengelegen tafel en heeft daarbij de bovenste parkeerlaag zwaar beschadigd.
6.1.9.Op 2 juli 2012 deed [de vennootschap 6] (een zusterbedrijf van [geïntimeerde] ) een voorstel voor herstel van het systeem. In hoofdstuk 2 van dat voorstel zijn de kosten vermeld die moeten worden gemaakt om het systeem terug te brengen naar de situatie direct voorafgaande aan de crash. In hoofdstuk 3 van dat voorstel zijn de kosten vermeld van aanpassingen die nodig zijn om de installatie conform de huidige stand der techniek te laten functioneren.
6.2.1.In eerste aanleg vorderde [appellante] oorspronkelijk:
1) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van:
a. a) het door [appellante] aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 161.007,--, in verband met het uitgevoerde herstel van de geluidsoverlast (welk bedrag [appellante] als onverschuldigd betaald terugvordert),
b) de kosten van € 6.000,--, van een rapport over de geluidsoverlast dat [appellante] heeft laten uitbrengen door de firma [firma 1] ,
c) de schadevergoeding van € 37.500,--, die [de vennootschap 3] heeft moeten uitkeren in verband met de overschrijding van de maximale wachttijd,
d) overige kosten van € 90.845,22, bestaande uit de kosten van € 38.971,72 die [de vennootschap 3] op grond van de arbitrale vonnissen aan de VvE heeft moeten betalen en uit de kosten van € 51.873,50 die [de vennootschap 3] zelf voor die arbitrageprocedures heeft moeten maken,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW,
2) [geïntimeerde] te veroordelen om binnen vier maanden na betekening van het vonnis ervoor zorg te dragen dat het parkeersysteem voldoet aan de door [appellante] gehanteerde norm voor de maximale storingstijd, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
3) [geïntimeerde] te veroordelen om binnen vier maanden na betekening van het vonnis ervoor zorg te dragen dat de in de hoofdstukken 2 en 3 van het voorstel van [de vennootschap 6] opgesomde werkzaamheden worden uitgevoerd, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
4) [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
6.2.2.Vervolgens heeft [appellante] haar eis in eerste aanleg gewijzigd. De rechtbank is bij haar beoordeling ook uitgegaan van de gewijzigde eis. Het hof verwijst hiervoor naar voormeld vonnis van 18 februari 2015 (rov. 2.2 en 2.3) en voormeld vonnis van 25 mei 2016 (rov. 2.1 en 2.13). De gewijzigde eis in eerste aanleg is in hoger beroep niet meer geheel relevant, nu [appellante] ook in hoger beroep haar eis heeft gewijzigd (zie hierna rov. 6.3.1). Voorts heeft alleen [appellante] hoger beroep ingesteld en zijn de beslissingen van de rechtbank voor zover de vorderingen van [appellante] zijn toegewezen (zie hierna rov. 6.2.3) niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
6.2.3.Bij het eindvonnis van 21 september 2016 heeft de rechtbank:
a. a) [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 37.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 augustus 2008 tot de dag van volledige betaling,
b) [geïntimeerde] veroordeeld tot vergoeding aan [appellante] van de schade, die [appellante] zal moeten vergoeden aan [verhuurder] en de individuele eigenaren van parkeerplaatsen, indien en voor zover die schade niet van vergoeding is uitgesloten op grond van artikel 13.1 van de Metaalunievoorwaarden,
c) dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard,
d) [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellante] van de kosten van het deskundigenbericht van € 12.711,05,
e) voor het overige de kosten van de procedure in eerste aanleg tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en
f) het meer of anders gevorderde afgewezen.
6.3.1.In hoger beroep heeft [appellante] twee grieven aangevoerd en heeft zij haar eis opnieuw gewijzigd. [appellante] vordert thans, in haar eigen weergave van het gewijzigde petitum:
1) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van:
a. a) ---,
b) ---,
c) ---,
d) een bedrag van € 96.202,04 voor overige schade, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding in hoger beroep,
e) een bedrag van € 52.033,18 voor aan de VvE [complex] en parkeerplaatseigenaren verschuldigde schadevergoeding,
2) [geïntimeerde] te veroordelen om werkzaamheden uit te voeren die ervoor zorgen dat het parkeersysteem zodanig functioneert dat het na een periode van 6 maanden na deze werkzaamheden bij normaal gebruik (zijnde gemiddeld 2 parkeerbewegingen per parkeerplaats per etmaal) gedurende ten minste 1 jaar een gemiddeld beschikbaarheidspercentage heeft van 98%, zulks op straffe van een ten gunste van [appellante] te verbeuren dwangsom van € 1.000.000,-- indien blijkt dat niet aan die veroordeling wordt voldaan,
3) ---,
4) [geïntimeerde] te veroordelen om te betalen aan [appellante] het bedrag dat [appellante] gehouden zal zijn aan [verhuurder] te betalen ten titel van schadevergoeding als gevolg van de crash van de installatie, een en ander nader op te maken bij staat,
5. ---,
6.---.
6.3.2.[appellante] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [geïntimeerde] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.