Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6569774 CV EXPL 18-130)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen International Card Services B.V. (ICS) en een niet verschenen geïntimeerde. ICS had in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van € 4.274,49, vermeerderd met rente, op basis van een creditcardovereenkomst met de geïntimeerde. De kantonrechter had de vordering afgewezen omdat de door ICS overgelegde ingebrekestelling niet voldeed aan de wettelijke vereisten, waardoor niet kon worden vastgesteld of het uitstaande saldo rechtsgeldig was opgeëist.
In hoger beroep heeft ICS vijf grieven aangevoerd, waarbij zij onder andere betoogde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de ingebrekestelling niet rechtsgeldig was. Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of het opeisingsbeding in de kredietovereenkomst voldeed aan de eisen van de Wet op het consumentenkrediet (oud). Het hof concludeerde dat het overeengekomen opeisingsbeding nietig was, omdat het niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor vervroegde opeisbaarheid bij wanbetaling.
De slotsom was dat het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde en ICS in de kosten van het hoger beroep veroordeelde. Dit arrest benadrukt het belang van rechtsgeldige bepalingen in kredietovereenkomsten en de bescherming van consumenten tegen onredelijke contractuele voorwaarden.